6.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) De gemeente is eigenaar van het onroerend goed staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand).
b) Tot 2010 was het pand in gebruik als stadswinkel van de gemeente voor het stadsdeel Blerick. Daarna kwam het pand leeg te staan. De gemeente heeft een makelaar in oktober 2010 opdracht gegeven om over te gaan tot de verkoop van het pand.
c) De makelaar heeft ter uitvoering van de verkoopopdracht onder andere advertenties geplaatst en een verkoopbrochure opgesteld (hierna: de verkoopbrochure). De verkoopbrochure, zoals die vanaf 2012 is gebruikt, vermeldt aan de voorkant dat deze “vrijblijvende projectinformatie” bevat en geeft in de tekst een omschrijving van het pand, waaronder de volgende zinnen en zinsneden:
Object: “Commerciële ruimte met bovenwoning en garage met ruime bestemmingsmogelijkheden.”
Bestemming: “Volgens het (ontwerp)bestemmingsplan is o.a. het volgende toegestaan:
Detailhandel;
Horeca categorie 1-2;
(….).
Voorjaar 2013 jaar zal het bestemmingsplan door de Gemeente Raad worden vastgesteld.
Zie bijlage voor uitgebreide bestemmingsinformatie.”
d) Bij de verkoopbrochure zijn in een bijlage gevoegd bepalingen uit - wat met zoveel woorden op elke pagina in de voettekst is vermeld - het “bestemmingsplan “Stadsdeel Blerick” (voorontwerp)”.
e) [appellant] heeft in januari 2015 (vanuit zijn woonplaats in Thailand) zijn interesse in het pand kenbaar gemaakt aan de makelaar. Op 19 januari 2015 heeft [appellant] een aanbod conform vraagprijs uitgebracht op het pand onder voorbehoud van financiering. De makelaar heeft na overleg met de gemeente op 20 januari 2015 aan [appellant] gemaild dat de gemeente aan [appellant] naar aanleiding van diens bod een optie tot koop wilde verlenen onder voorbehoud van financiering en onder voorbehoud van het verkrijgen van definitieve goedkeuring van het College van Burgemeester en Wethouders.
f) [appellant] heeft de makelaar bij e-mail van 21 januari 2015 enige praktische informatie verstrekt en daarnaast de volgende vraag voorgelegd:
“Het pand werd in de website van[de makelaar - hof]
omschreven als een object met veel mogelijkheden. Ik had graag geweten welke vergunningen aan het pand zijn toegewezen, ik heb namelijk een vergunning voor restaurant met zitplaatsen nodig, het is handig als deze is toegewezen voor de verbouwing ivm inpandige afzuiging.”
g) De makelaar heeft op deze e-mail gereageerd bij e-mail van 22 januari 2015 met daarin onder andere de volgende passage:
“Verder vroeg je naar de vergunningen die aan het pand zijn toegewezen. Dat zijn er geen, vergunningen worden over het algemeen aan de exploitant toegewezen en niet aan een pand. Wel biedt het bestemmingsplan ruime mogelijkheden. Ik heb de brochure toegevoegd, waarin ook de bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen.”
h) [appellant] heeft het pand bezichtigd op 6 februari 2015.
i) Tussen [appellant] en de gemeente hebben omtrent de aankoop van het pand geen onderhandelingen plaatsgevonden. Alle contacten in de onderhandelingsfase hebben feitelijk plaatsgevonden tussen [appellant] en de makelaar.
j) [appellant] en de gemeente hebben een koopcontract getekend. Het contract is door [appellant] ontvangen op 12 februari 2015 en ondertekend op 19 februari 2015. De gemeente heeft het contract ondertekend op 17 maart 2015.
k) Het koopcontract is gebaseerd op het model 2014 “koopovereenkomst voor bedrijfs-onroerendgoed” van de NVM. Het pand wordt daarin omschreven in artikel 1 als
“het winkelpand annex voormalige bovenwoning en garage”. In artikel 6.3 van de koopovereenkomst staat onder meer:
“De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: winkelpand.
(…)
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn.”
l) Levering van het pand zou volgens artikel 4.1 van het koopcontract plaatsvinden op 1 april 2015.
m) De gemeente heeft na ondertekening van het koopcontract en naar aanleiding van mededelingen van derden ontdekt dat de informatie in de verkoopbrochure uit 2012 voor het pand achterhaald was voor wat betreft de daarin genoemde publiekrechtelijke gebruiksmogelijkheden. Anders dan de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen gebruiksmogelijkheden rust sinds de vaststelling van het (andersluidende) bestemmingsplan in 2013 op het pand de meer beperkte bestemming “wonen met functieaanduiding detailhandel”.
n) De gemeente heeft dit onverwijld gemeld aan de makelaar die daarop [appellant] hiervan op de hoogte heeft gesteld bij e-mail van 25 maart 2015. In deze e-mail schreef de makelaar onder andere:
“Nu werd onze opdrachtgever, de gemeente, intern geattendeerd op het volgende. In onze aanbiedingstekst is sprake van ruime bestemmingsmogelijkheden, o.a. detailhandel, dienstverlening, horeca en kantoren. Dit is ook op verzoek van de gemeente zo gecommuniceerd. Deze informatie is naar nu blijkt echter gebaseerd op informatie uit een ontwerp-bestemmingsplan. In een later stadium is dit echter gewijzigd naar de bestemming Wonen met functie-aanduiding detailhandel. Met andere woorden, op de begane grond mag conform die bestemming uitsluitend detailhandel plaatsvinden.
(…)
Jij gaf aan dat je voornemens bent een horeca-gelegenheid daar te beginnen. Volgens het bestemmingsplan is dat nu helaas niet mogelijk. De vraag is derhalve dan ook wat je wil doen met de aankoop van dit pand gelet op bovenstaande?”
o) [appellant] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de gemeente het pand diende te leveren als overeengekomen en dat de gemeente daartoe de bestemming diende te wijzigen in de gemengde bestemming als vermeld in de verkoopbrochure. Deze wijziging van de bestemming is niet gerealiseerd.
p) [appellant] heeft de gemeente bij brief van 10 juli 2015 in gebreke gesteld en gemaand tot nakoming van de koopovereenkomst door wijziging van het bestemmingsplan en levering inclusief gemengde bestemming. De gemeente was bereid tot levering van het pand maar niet tot wijziging van het bestemmingsplan en heeft [appellant] aangeboden de koopovereenkomst te ontbinden onder coulancehalve aanbieding van enige schadevergoeding. Partijen zijn uiteindelijk niet gekomen tot overeenstemming over een ontbinding met wederzijds goedvinden.
q) [appellant] heeft bij brief van 27 juli 2015 de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen op grond van de artikelen 6:265 en 6:267 BW en aanspraak gemaakt op de contractuele boete van artikel 11 van de koopovereenkomst (10% van de koopsom), en vergoeding van kosten.
r) De gemeente heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat van een rechtsgeldige ontbinding geen sprake was en heeft [appellant] bij brief van 10 september 2015 gesommeerd om binnen 14 dagen mee te werken aan de levering van het pand. [appellant] heeft daaraan niet voldaan.
6.2.1.In deze procedure vordert [appellant] , in conventie, een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst die op 17 maart 2015 tussen partijen is overeengekomen bij schrijven van 27 juli 2015 buitengerechtelijk is ontbonden, dan wel die overeenkomst te ontbinden, met veroordeling van de gemeente tot betaling van de contractuele boete van € 15.900,-, een schadevergoeding van € 23.752,97, buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat het pand niet de eigenschappen bevat die hij op grond van de mededelingen van de gemeente mocht verwachten, zodat sprake is van wanprestatie van de gemeente.
6.2.2.In reconventie heeft de gemeente gevorderd de koopovereenkomst te ontbinden met veroordeling van [appellant] tot betaling van de contractuele boete van € 15.900,-, vermeerderd met rente, en de proceskosten. De gemeente heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] , ook na sommatie daartoe, heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de levering van het pand.
6.2.3.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en de vorderingen van de gemeente in reconventie toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van de procedure in conventie en in reconventie.