ECLI:NL:GHSHE:2019:3159
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw zijn in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellanten, [appellant] en [appellante]. De rechtbank had eerder op 25 juni 2019 geoordeeld dat de appellanten niet te goeder trouw waren geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek tot schuldsanering, zoals vereist onder artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet (Fw). De appellanten hadden een gezamenlijke schuldenlast van € 119.846,94, waaronder aanzienlijke belastingschulden. De rechtbank oordeelde dat de appellanten onvoldoende hadden aangetoond dat zij zich maximaal hadden ingespannen om hun schulden te voldoen en dat zij niet in staat waren om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.
In hoger beroep hebben de appellanten hun situatie toegelicht, waarbij zij stelden dat hun schulden waren ontstaan door de ondergang van hun onderneming en dat zij inmiddels hulp hadden gekregen van verschillende instanties. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en dat zij niet maximaal hadden ingespannen om hun schuldenlast te verlichten. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof concludeerde dat de appellanten niet te goeder trouw waren geweest en dat er onvoldoende vertrouwen was dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zouden nakomen.