ECLI:NL:GHSHE:2019:3135

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
200.258.734_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor de moeder en haar nieuwe echtgenoot

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, heeft zorgen geuit over haar opvoedcapaciteiten en de situatie thuis. De moeder heeft in het verleden een suïcidepoging gedaan en is niet in therapie gegaan om haar persoonlijke trauma's te verwerken, wat haar emotionele beschikbaarheid voor de kinderen beïnvloedt. De nieuwe echtgenoot van de moeder roept ook zorgen op, wat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2019 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de pleegvader en vertegenwoordigers van de GI. De GI heeft verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, terwijl de moeder haar verzoek om de uithuisplaatsing te beëindigen heeft onderbouwd met argumenten over haar verbeterde situatie. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de zorgen over de moeder en haar echtgenoot nog steeds bestaan en dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk blijft. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 augustus 2019
Zaaknummer : 200.258.734/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/341872 / JE RK 18-1941
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een geheim adres, in deze zaak uitdrukkelijk woonplaats kiezende te [kantoorplaats] ten kantore van haar advocaat,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling (hierna afgekort: de GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer en mevrouw [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 7 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 mei 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - haar beroep tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gegrond te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2019, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de heer [pleegvader] , de pleegvader;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De heer [echtgenoot] , de echtgenoot van de moeder, is als informant ter zitting aanwezig geweest en in die hoedanigheid gehoord.
2.3.2.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (de vader) zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2015, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016, te [geboorteplaats] .
De moeder heeft het gezag over de kinderen.
De moeder is op 19 november 2018 in het huwelijk getreden met de heer [echtgenoot] voornoemd.
3.2.
De kinderen staan sinds 5 december 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 2 maart 2020.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 6 juni 2018 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
Zij verblijven sinds 5 juli 2018 in het huidige perspectief biedend pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd met ingang van 2 maart 2019 tot uiterlijk
2 maart 2020.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Zij wil [minderjarige 1] en [minderjarige 2] graag zelf opvoeden. Zij beschikt over voldoende opvoedcapaciteiten en er is sprake van een veilige situatie bij de moeder thuis. Zij beschikt over een woning en haar financiële situatie is onder controle.
Aanvankelijk was de huidige echtgenoot van de moeder terughoudend ten opzichte van de hulpverleners, maar deze situatie is veranderd en er heeft inmiddels contact plaatsgevonden.
De moeder gebruikt geen drugs, hetgeen ook is gebleken uit de urinecontroles.
Uit het rapport Keinder blijkt dat de moeder voldoende vaardigheden heeft om te kunnen voorzien in de basale verzorging. Verder blijkt uit dit rapport dat de moeder veel liefde en emotionele warmte aan de kinderen kan bieden.
Uit het verslag van Draagkracht blijkt dat de omgang tussen de moeder en de kinderen ook beter is gaan lopen.
Er zijn derhalve geen grote zorgen meer over de opvoedsituatie van de kinderen.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
De oudere kinderen uit het gezin van de moeder, die allen inmiddels niet meer thuis wonen, waren in het verleden in staat om meldingen te doen van onveilige situaties die zich bij de moeder hebben voorgedaan. Deze meldingen zagen op middelengebruik door de moeder en op huiselijk geweld. Nu deze kinderen niet meer thuis wonen, kunnen zij eventuele onveilige situaties niet meer melden.
De nieuwe echtgenoot van de moeder heeft zich in eerste instantie ten opzicht van de GI zeer negatief, vijandig en intimiderend opgesteld. Uiteindelijk is hij met de jeugdzorgwerker in gesprek gegaan om zijn Belgisch strafblad toe te lichten, maar hij heeft daarbij wel te kennen geven dat hij geen verdere betrokkenheid van de zijde van de GI wenst.
Vanaf het moment dat deze echtgenoot in beeld is, is de houding van de moeder in negatieve zin veranderd. Zij is afhoudend en minder gemotiveerd.
Alhoewel het onderzoek van Keinder in grote lijnen positief is verlopen, is aan de moeder uitdrukkelijk geadviseerd om voor haar persoonlijke problematiek in therapie te gaan, zodat zij beter in staat is om voor de kinderen langdurig emotioneel beschikbaar te zijn. Tot op heden heeft de moeder aan dit advies geen gehoor gegeven.
In periodes dat het met de moeder in het verleden minder goed ging, greep zij regelmatig terug op het middelengebruik.
De GI heeft recent van de politie vernomen dat de moeder op 15 juni 2019 een suïcidepoging heeft gedaan, waarbij zij pillen heeft ingenomen. Er zou sprake zijn van geweest van een conflict in de huiselijke sfeer.
3.8.
De pleegvader heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard.
Het gaat heel goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de pleegvader ziet duidelijk dat de kinderen vooruitgang boeken in hun gedrag. De kinderen laten wel gedrag zien dat de pleegouders van hun eigen drie kinderen niet kennen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedijen goed bij de structuur en duidelijkheid die in het pleeggezin geboden wordt. De pleegvader heeft de indruk dat de kinderen al goed in het gezin zijn gehecht.
De contacten tussen de pleegouders en de moeder verlopen goed. De pleegvader ziet verder dat de kinderen ook van de bezoekregeling genieten.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.9.4.
De kinderen zijn destijds onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, met name vanwege de zorgen die er over de moeder waren.
Het lukt de moeder niet om aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen. De moeder is door gebeurtenissen uit haar verleden getraumatiseerd, waardoor zij niet in staat is om langdurig emotioneel beschikbaar te zijn voor de kinderen en de belangen van de kinderen op de eerste plaats te zetten. Aan de moeder is geadviseerd om in therapie te gaan om haar persoonlijke trauma’s te verwerken. Tot op heden heeft zij hieraan geen gehoor gegeven. Zij heeft zelfs ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zij haar verleden achter zich wil laten en dat zij zich op de toekomst wil richten.
Dit maakt dat de zorgen over de moeder nog niet zijn verdwenen.
De zorgen zijn zelfs nog verder toegenomen, aangezien gebleken is dat de moeder vrij recent een suïcidepoging heeft gedaan, waarbij zij haar toevlucht tot pillen heeft genomen.
3.9.5.
Daar komt nog bij dat er veel zorgen zijn over de echtgenoot van de moeder en de moeder en haar echtgenoot er onvoldoende aan meewerken om deze zorgen weg te nemen.
De echtgenoot van de moeder is na lang aandringen eenmalig met de jeugdzorgwerker in gesprek gegaan, maar ter zitting heeft hij herhaald dat hij geen verdere medewerking zal verlenen en dat hij de samenwerking met de jeugdzorgmedewerker niet wil aangaan.
Voornoemde echtgenoot woont formeel nog niet bij de moeder, maar hij is wel regelmatig bij de moeder in huis en hij lijkt een grote invloed op de moeder te hebben.
Verder is gebleken dat de echtgenoot niet alleen een strafblad heeft in België, maar dat er in Nederland ook diverse meldingen bij de politie over de echtgenoot bekend zijn en hij zich al meer dan eens vijandig en negatief heeft opgesteld jegens de GI.
Ook dit maakt dat de veiligheid van de kinderen bij de moeder thuis niet kan worden gegarandeerd.
3.9.6.
Het hof acht het ten slotte zorgelijk dat de moeder haar oudste kinderen lijkt af te wijzen. Zij heeft op dit moment geen contact met hen. De moeder stelt weliswaar dat zij in het belang van de kinderen handelt, aangezien de kinderen zelf hebben aangeven dat zij geen contact met de moeder wensen, maar de moeder ziet niet in wat haar aandeel in deze situatie is, waarbij zij zich verder passief lijkt op te stellen.
Ook hieruit blijkt dat de moeder primair vanuit haar eigen emoties reageert en het haar niet lukt om bij de behoeftes van de kinderen aan te sluiten.
3.10.
Op grond van het voorgaande staat vast dat de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds noodzakelijk is.
3.11.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, P.P.M. van Reijsen en M.I. Peereboom- van Drunick en is door mr. P.P.M. van Reijsen in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019 in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.