In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, is de moeder in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader zou zijn. De moeder verzocht om de beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf bij haar te bepalen, terwijl de vader in incidenteel appel verzocht om de zorgregeling te wijzigen zodat hij volledige weekenden met de minderjarige kan doorbrengen. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, maar de relatie tussen hen is gespannen. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige onder toezicht was gesteld, en de moeder had zonder melding aan de vader met de minderjarige naar Curaçao gereisd, wat leidde tot een spoedmachtiging voor uithuisplaatsing bij de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar hoofdverblijf bij de vader houdt, en dat er geen aanleiding is voor een wijziging van de zorgregeling. De moeder's verzoek om een onderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv werd afgewezen, omdat dit niet mogelijk is in een procedure over hoofdverblijf en omgang. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de moeder en de vader af.