Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Hendriks;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende is afgewezen. De rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. E.G.W. Hendriks, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen, stellende dat haar financiële en geestelijke situatie zodanig is veranderd dat het bewind niet langer noodzakelijk is. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2019, waarbij zowel de rechthebbende als de bewindvoerder zijn gehoord.
De rechtbank had eerder, op 26 november 2013, bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende vanwege haar geestelijke toestand en problematische schulden. De rechthebbende voert aan dat zij nu in staat is om haar financiën zelf te beheren, mede door de hulp van een kennis. De bewindvoerder daarentegen stelt dat er nog steeds goede gronden zijn voor het voortzetten van het bewind, gezien de aanhoudende schuldenlast en het zorgmijdend gedrag van de rechthebbende.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, omdat de geestelijke toestand van de rechthebbende niet is verbeterd en er nog steeds sprake is van een aanzienlijke schuldenlast. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen. De rechthebbende kan zich niet verenigen met deze beslissing en het hof wijst het meer of anders verzochte af.