ECLI:NL:GHSHE:2019:3101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
200.230.199_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenzaak over gebruik van strook grond en bouwwerkzaamheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een burenconflict over een strook grond tussen twee perceeleigenaren. [geïntimeerde 1] is eigenaar van een perceel sinds 26 februari 1996, terwijl [appellante] haar perceel op 28 mei 2014 verwierf. De buren zijn in geschil over bouwwerkzaamheden die [appellante] heeft uitgevoerd op de strook grond die tussen hun woningen ligt. In oktober 2015 begon [appellante] met de bouw van een carport op deze strook grond, wat leidde tot een rechtszaak. [geïntimeerde 1] vorderde in eerste aanleg dat [appellante] de bouwwerkzaamheden zou stoppen en de carport zou verwijderen, omdat deze inbreuk maakte op zijn eigendomsrechten. De kantonrechter oordeelde in het voordeel van [geïntimeerde 1] en veroordeelde [appellante] om de carport te verwijderen.

In hoger beroep heeft [appellante] de beslissing van de kantonrechter aangevochten en verschillende grieven ingediend. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat [appellante] haar carport inmiddels had verplaatst, zodat deze zich volledig op haar eigen perceel bevond. Het hof oordeelde dat [appellante] geen gegronde redenen had om het gebruik van haar perceel door [geïntimeerde 1] voor de bouw van een bloembak te weigeren. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde 1] tot het realiseren van de bloembak en het losmaken van de carport toegewezen, en de vorderingen van [appellante] afgewezen. Tevens werd [appellante] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en legde dwangsommen op voor het geval [appellante] niet aan de veroordelingen zou voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.230.199/01
arrest van 20 augustus 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen te Sittard,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 27 maart 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer/rolnummer 5890777 CV EXPL 17-3411 tussen partijen gewezen vonnis van 19 juli 2017.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 27 maart 2018;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende eisvermeerdering, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende (voorwaardelijke) akte vermeerdering eis in principaal appel;
- de akte tevens houdende overleggen productie van [geïntimeerde 1] ;
- de antwoordakte en akte overleggen productie van [appellante] .
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

in het principaal appel en in het incidenteel appel
6.1.
Bij tussenarrest van 27 maart 2018 heeft het hof beslist op de vordering in incident en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in principaal appel.
6.2.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast (vonnis, 2).
Partijen zijn elkaars buren. [geïntimeerde 1] is op 26 februari 1996 eigenaar geworden van zijn perceel aan de [adres 1] te [plaats] . [appellante] is op 28 mei 2014 eigenaar geworden van haar perceel aan de [adres 2] te [plaats] .
Tussen de woningen van partijen is een strook grond gelegen, die [appellante] in gebruik heeft.
In oktober 2015 is [appellante] begonnen met bouwwerkzaamheden op en boven de betreffende strook grond, waarbij zij in twee gedeelten een carport heeft gerealiseerd.
Op 25 januari 2017 heeft er naar aanleiding van een door [geïntimeerde 1] gevraagde grensreconstructie een kadastrale meting plaatsgevonden in het bijzijn van beide partijen.
6.3.
[geïntimeerde 1] heeft samengevat in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de kantonrechter [appellante] op straffe van een dwangsom veroordeelt de zaken van de in 2016 verlengde carport van [appellante] tot aan de tweede paal voor zover die zich in en boven de grond van [geïntimeerde 1] bevinden te verwijderen, waarbij de tweede steunpaal kan blijven staan, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
[geïntimeerde 1] heeft samengevat aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij eigenaar is van de desbetreffende grond en geen inbreuk op zijn eigendomsrecht door [appellante] wil gedogen.
[appellante] heeft in conventie verweer gevoerd.
[appellante] heeft in reconventie samengevat gevorderd [geïntimeerde 1] op straffe van een dwangsom te veroordelen om op eerste verzoek van [appellante] mee te werken aan het voor rekening van [appellante] vestigen van een erfdienstbaarheid omvattende handhaving van de thans aanwezige toestand van de carport.
[geïntimeerde 1] heeft in reconventie verweer gevoerd.
6.4.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellante] veroordeeld na betekening en uiterlijk vóór 1 oktober 2017 te verwijderen – bezien vanaf de straatkant – de eerste ijzeren steunpaal van haar carport en hetgeen zich daarboven aan de rechterkant, voor [zover] zich zulks bevindt in en boven de grond van [geïntimeerde 1] , op straffe van een dwangsom. De kantonrechter heeft het meer of anders in conventie en in reconventie gevorderde afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
6.5.
[appellante] heeft in principaal appel zeven grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot afwijzing van het door [geïntimeerde 1] gevorderde en tot veroordeling van [geïntimeerde 1] medewerking te verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid (primair herstel in de oorspronkelijke toestand dan wel handhaving van de thans aanwezige toestand) dan wel aan de overdracht van de grond, op straffe van een dwangsom. [appellante] heeft na voorwaardelijke eisvermeerdering gevorderd [geïntimeerde 1] te verbieden haar perceel te betreden, op straffe van een dwangsom.
[geïntimeerde 1] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging.
[geïntimeerde 1] heeft in incidenteel appel zijn eis vermeerderd en gevorderd [appellante] te veroordelen (de bouw en het voortbestaan van) een bloembak en de inhoud ervan op de desbetreffende grond te gedogen, zaken of werken van [geïntimeerde 1] niet te beschadigen en de achterzijde van de carport los te maken en los te houden van de muur van [geïntimeerde 1] , een en ander op straffe van een dwangsom. Hij heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering en voor het overige tot bekrachtiging.
[appellante] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering van [geïntimeerde 1] .
6.6.
[appellante] heeft in haar laatste akte laten weten haar carport te verplaatsen, zodanig dat deze zich volledig op haar perceel bevindt, en vervolgens de carport om te bouwen tot bijkeuken. [appellante] heeft in die akte medegedeeld “zowel de voorste als de middelste paal te verplaatsen, zodat de gehele constructie op haar eigen perceel komt te staan”. [appellante] heeft haar vordering wat betreft de medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid dan wel aan de overdracht van de grond ingetrokken.
6.7.
Het hof maakt uit deze akte van [appellante] op dat zij zich neerlegt bij het bestreden vonnis. Dat vonnis ging immers om de kwestie van de grond en de erfdienstbaarheid. [appellante] heeft dan ook verder alleen belang bij haar vordering [geïntimeerde 1] te verbieden haar perceel te betreden. Deze vordering is een reactie op het voornemen van [geïntimeerde 1] een bloembak te realiseren. [appellante] wil niet dat werklieden op haar perceel komen (om de bloembak te bouwen) of dat [geïntimeerde 1] op haar perceel komt (om water te geven). De vorderingen van [geïntimeerde 1] die betrekking hebben op het plaatsen van de bloembak op zijn perceel heeft [appellante] op zich verder niet bestreden. [geïntimeerde 1] heeft zich wat betreft de bouw beroepen op art. 5:56 BW: [geïntimeerde 1] wil dat zijn werklieden tijdelijk het perceel van [appellante] mogen betreden voor de werkzaamheden. Hij heeft toegezegd op zijn grond een brede rand te bouwen waar hij overheen kan lopen om water te geven.
6.8.
Het hof acht het beroep op art. 5:56 BW gegrond. [appellante] heeft niet toegelicht welke (gewichtige) redenen zij zou hebben om het gebruik van haar perceel te weigeren (in de zin van art. 5:56 BW). [appellante] heeft haar beroep op misbruik van recht door [geïntimeerde 1] niet voldoende onderbouwd. Zij heeft niet uitgelegd hoe zij (onevenredig) zou worden benadeeld doordat [geïntimeerde 1] zijn perceel gebruikt voor een bloembak, of doordat werklieden (gedurende enkele uren) op een klein deel van haar perceel komen voor zover nodig voor de bouw van de bloembak. Het hof ziet verder geen reden [geïntimeerde 1] te verbieden op het perceel van [appellante] te komen. [geïntimeerde 1] heeft immers toegezegd dat niet te doen (hij loopt over de rand van de bloembak heen, zegt hij). [appellante] heeft haar standpunt, dat [geïntimeerde 1] in het verleden meermalen zonder toestemming op haar perceel is gekomen, onvoldoende onderbouwd. Het hof zal deze vordering van [appellante] afwijzen.
6.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de vordering van [geïntimeerde 1] wat betreft de bloembak zal toewijzen, als na te melden.
6.10.
Het hof zal ook de vordering van [geïntimeerde 1] toewijzen tot het losmaken van de carport en loshouden daarvan van de muur van [geïntimeerde 1] . Partijen zijn het erover eens dat de carport los moet zijn. [appellante] wenst de carport/bijkeuken geheel op eigen grond te realiseren. Zij meent de carport geheel los te hebben gemaakt van de muur. Het hof zal [appellante] veroordelen conform de vordering, voor zover zij het nodige werk niet al heeft uitgevoerd.
6.11.
Het hof ziet aanleiding dwangsommen op te leggen zoals gevorderd door [geïntimeerde 1] . Het hof zal deze dwangsommen matigen en beperken tot een maximum, als na te melden, en de termijn voor uitvoering van de werkzaamheden (losmaken carport) bepalen op een maand. Het hof acht dit passend, alle omstandigheden in aanmerking genomen (in het bijzonder de omstandigheid dat [appellante] meent de carport reeds geheel los te hebben gemaakt van de muur).
6.12.
De conclusie is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, dat het door [appellante] in hoger beroep gevorderde moet worden afgewezen en dat het door [geïntimeerde 1] in hoger beroep gevorderde moet worden toegewezen als na te melden en voor het overige moet worden afgewezen. Voor het overige moet de vordering van [geïntimeerde 1] bij gebrek aan belang worden afgewezen. Gelet op het voorgaande kan de vraag of de eiswijzigingen van [appellante] toelaatbaar zijn, verder onbesproken blijven.
6.13.
[appellante] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld (salaris advocaat principaal appel: 1 punt x tarief II; incidenteel appel: 1,5 punt x tarief II x 0,5). Het hof ziet geen aanleiding voor de door [geïntimeerde 1] gewenste dubbele veroordeling in de nakosten (principaal en incidenteel appel). Niet duidelijk is welke extra werkzaamheden de advocaat in dit geval moet verrichten.

7.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
7.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
7.2.
veroordeelt [appellante] :
  • te gehengen en te gedogen dat een bloembak wordt gerealiseerd op het perceel van [geïntimeerde 1] en zich vervolgens zal bevinden op het perceel van [geïntimeerde 1] ;
  • te gehengen en te gedogen dat de door [geïntimeerde 1] voor de realisatie daarvan in te schakelen werklieden zich na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling (voor zover sprake is van schade) kortstondig begeven en bevinden op het perceel van [appellante] teneinde de bloembak te realiseren;
  • de bouwwerkzaamheden op geen enkele wijze te verhinderen;
  • na het gereedkomen van de bloembak, van die bloembak af te blijven en de daarin door [geïntimeerde 1] aan te brengen grond en beplanting en daaraan op geen enkele wijze schade toe te brengen;
  • in, op, boven of onder de bloembak, en ook elders op, boven of onder het perceel van [geïntimeerde 1] geen zaken of werken te plaatsen c.q. aan te brengen;
  • geen beschadigingen aan te brengen aan het pand van [geïntimeerde 1] door in de muren van dat pand te boren en/of anderszins;
bepaalt dat [appellante] aan [geïntimeerde 1] een dwangsom van € 200,00 verbeurt voor elke overtreding van deze veroordeling, tot een maximum van € 10.000,00;
7.3.
veroordeelt [appellante] binnen een maand na betekening van dit arrest de achterzijde van haar carport los te maken, voor zover [appellante] dit niet al heeft gedaan, en vervolgens los te houden van de muur van de woning van [geïntimeerde 1] ;
bepaalt dat [appellante] aan [geïntimeerde 1] een dwangsom van € 20,00 verbeurt voor elke dag of deel van een dag dat [appellante] met de nakoming van deze veroordeling in gebreke mocht blijven na ommekomst van de gestelde termijn, tot een maximum van € 400,00;
7.4.
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] op € 313,00 aan griffierecht, op € 1.074,00 aan salaris advocaat in principaal appel en op € 805,50 aan salaris advocaat in incidenteel appel, en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
7.5.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst af het meer of anders over en weer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2019.
griffier rolraadsheer