ECLI:NL:GHSHE:2019:3040

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
200.261.990_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren uit een huwelijk dat inmiddels is ontbonden. De moeder, appellante, verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder, de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg wenst te bekrachtigen, waarin het hoofdverblijf bij hem is vastgesteld. De rechtbank had eerder op 17 juni 2019 beslist dat de minderjarige bij de vader zou verblijven, met een voorlopige zorgregeling waarbij de minderjarige doordeweeks bij de vader en in de weekenden bij de moeder zou zijn. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof overweegt dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft, gezien de huidige omstandigheden en de noodzaak om de stabiliteit voor de minderjarige te waarborgen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling worden gehandhaafd. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 augustus 2019
Zaaknummer: 200.261.990/01 en 200.261.990/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/255936/FA RK 18-3847
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. Germs,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.P.W. Zanders.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
(hierna te noemen: de GI)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2019, heeft de moeder verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van voormelde beschikking te schorsen voor de duur van deze appelprocedure alsmede deze beschikking te vernietigen voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige en, opnieuw rechtdoende, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te bepalen bij de moeder en een zodanige regeling ter zake de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen als het hof in goede justitie vermeent dat behoort.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juli 2019, heeft de vader verzocht alle verzoeken van de moeder af te wijzen als zijnde niet-ontvankelijk dan wel ongegrond, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Germs;
  • de vader, bijgestaan door mr. S. Hoppers (waarnemend advocaat voor mr. Zanders);
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 24 mei 2019;
  • de brief van de GI van 22 juli 2019, ingekomen ter griffie op 23 juli 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 5 augustus 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 5 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, uit welk huwelijk op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [minderjarige] is geboren. Bij beschikking van 20 maart 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] staat sinds 24 mei 2019 onder toezicht van de GI.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 17 juni 2019 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang,
-het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald,
-vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op het adres van de vader,
-de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig bepaald zoals in het dictum van de beschikking weergegeven (welke er in grote lijnen op neerkomt dat [minderjarige] doordeweeks bij de vader is en in de weekenden bij de moeder) en
-vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op bassischool [basisschool] te [plaats 1] .
De rechtbank heeft de beslissingen op de verzoeken aangehouden:
-eenhoofdig gezag,
-de definitieve zorgregeling en verdeling van de vakanties en feestdagen,
-de vervangende toestemming inzake persoonlijkheidsonderzoeken bij [minderjarige] en
-de proceskosten.
Voorts heeft de rechtbank de verzoeken ter zake uitbreiding van het raadsonderzoek, de kinderbijdrage en de dwangsommen afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] om haar hoofdverblijf bij de moeder te hebben, om meerdere redenen. Het is onjuist dat [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader meer duidelijkheid en structuur geboden krijgt dan bij de moeder. De moeder geeft deze duidelijkheid en structuur ook. De raad heeft geconstateerd dat juist de vader minder goed kan aansluiten bij de emotionele ontwikkelingsbehoefte van [minderjarige] . De praktische leef- en werkomstandigheden van partijen leiden niet tot de conclusie dat het hoofdverblijf bij de vader meer passend is. De moeder werkt inmiddels als zelfstandig adviseur vanuit huis. Zij kan [minderjarige] zelf brengen naar school en ophalen. Zij maakt geen gebruik van buitenschoolse opvang. Hoofdverblijf bij de moeder met een zorgregeling voor de vader en [minderjarige] is geen grote wijziging voor [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het juist van belang dat zij niet van school hoeft te wisselen. [minderjarige] is beperkt belastbaar, een wijziging van school is niet in haar belang, zoals de raad ook al heeft geconcludeerd. Voorts is het niet zo dat de vader beter in staat zou zijn om [minderjarige] onbelast contact te laten hebben met de moeder dan andersom.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. Uit meerdere rapporten en onderzoeken komt naar voren dat de vader een duidelijke en structurele opvoedstijl heeft terwijl de moeder veel vrijer is in de opvoeding. De conclusie van de raad dat de vader minder aansluit bij de behoeften van [minderjarige] vindt de vader niet terecht. Hij maakt zich zorgen om mogelijke kind-eigen problematiek bij [minderjarige] en erkent wel degelijk dat ook de scheiding voor problemen zorgt bij [minderjarige] . Een hoofdverblijf bij de vader en een zorgregeling met de moeder sluit beter aan bij de leef- en werkomstandigheden van de beide partijen, nu de vader -die een restaurant en sinds kort ook een bed&breakfast exploiteert- vooral in de weekends werkt en de moeder doordeweeks. Er was een lange tijd sprake van co-ouderschap. [minderjarige] is vertrouwd in de leefomgeving van de vader en kent de school en het dorp heel goed. [minderjarige] kan deze wisseling goed aan, ze kijkt uit naar haar nieuwe school. De moeder heeft laten zien dat zij [minderjarige] met de strijd tussen de ouders belast en niet goed in staat is om onbelast uitvoering aan een zorgregeling met de vader te geven. De rechtbank een juiste beslissing genomen; het is in het belang van [minderjarige] om haar hoofdverblijf bij de vader te hebben. Na de uitspraak van de rechtbank is [minderjarige] ingelicht over het feit dat zij van school gaat wisselen. [minderjarige] heeft afscheid genomen van haar oude school, is ingeschreven bij de nieuwe school en heeft al een ‘wendag’ gehad. Voor [minderjarige] is de nieuwe school bekend. Voor haar is het goed om van school te wisselen aangezien zij in haar oude klas weinig aansluiting vond bij haar leeftijdsgenoten. Op deze manier kan ze een frisse nieuwe start maken en krijgt ze rust. [minderjarige] wil zelf ook graag naar haar nieuwe school. Het is niet in het belang van [minderjarige] om hierin nu weer wijziging te brengen. Bovendien wordt in deze situatie voor [minderjarige] het minst gewijzigd. Het contact met haar beide ouders blijft op deze manier nagenoeg ongewijzigd.
De vader verzoekt een veroordeling van de moeder in de proceskosten.
3.6.
De raad heeft ter zitting verklaard dat het probleem met name zit in de strijd tussen de ouders; met een beslissing van het hof ten aanzien van het hoofdverblijf worden de problemen niet werkelijk opgelost. Dat is de reden dat de raad geen advies kan geven ten aanzien van het hoofdverblijf.
3.7.
De GI heeft ter zitting verklaard dat de rechtbank in de ots-beschikking aan de GI heeft opgedragen in te zetten op solo/parallel ouderschap zonder daarbij duidelijke spelregels mee te geven. In onderhavige beschikking heeft de rechtbank de ouders juist de opdracht gegeven dat ze kwesties als feestdagen en vakanties in onderling overleg moeten regelen. Dat botst met de opdracht in het kader van de ots. De GI voorziet tussen deze ouders nog veel irritaties en daaruit voortvloeiende problemen, ongeacht waar het hoofdverblijf van [minderjarige] is.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking ingetrokken. Met betrekking tot dit verzoek zal het hof de moeder dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.8.2.
Met betrekking tot het verzoek betreffende het hoofdverblijf van [minderjarige] overweegt het hof als volgt.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen weging en waardering tot de zijne maakt, acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
3.8.5.
Aan het hof ligt in deze procedure de beslissing met betrekking tot het hoofdverblijf voor. De daaraan gekoppelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is tijdelijk, totdat de rechtbank heeft beslist op de nog aangehouden kwesties, waaronder het gezag. Bovendien is de situatie van [minderjarige] nog in ontwikkeling; zij is sinds mei 2019 onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nog zijn beslag moet krijgen. Met de onderhavige beslissing over het hoofdverblijf en de daaraan gekoppelde vervangende toestemming voor inschrijving op het adres van de vader en de school in [plaats 1] streeft het hof naar het handhaven van een situatie waarin [minderjarige] haar beide ouders zo veel mogelijk, effectief, ziet. Immers, de ouders hebben steeds een co-ouderschap beoogd en hebben aan de zorgregeling feitelijk ook zo invulling gegeven. Zij hebben de tussen hen geldende regeling weliswaar meerdere keren aangepast, zoals ook blijkt uit de addenda bij het ouderschapsplan, maar iedere keer was het uitgangspunt een verdeling bij helfte. In een twee wekelijks schema hebben de ouders gedurende de afgelopen jaren zoveel als mogelijk beiden een substantieel deel van de opvoeding van [minderjarige] voor hun rekening genomen. Partijen zijn al bij de echtscheiding overeengekomen dat [minderjarige] formeel haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Zij is dienovereenkomstig en met instemming van de moeder steeds op de nieuwe woonadressen van de vader, laatstelijk in [plaats 1] , ingeschreven. Weliswaar heeft de moeder eigenstandig [minderjarige] op moeders woonadres laten inschrijven omstreeks de zomer van 2018, maar moeder heeft zelf verklaard dit te hebben gedaan zonder overleg, mededeling en instemming van de vader. Na de verhuizing van de vader naar [plaats 1] in 2017 is [minderjarige] , ondanks de inschrijving op het woonadres van de vader, op school in [plaats 2] gebleven. De vader bracht en haalde haar dagelijks vanuit [plaats 1] naar en van school (50 km enkele reis) en de bestaande zorgregeling werd daarbij door de ouders gehandhaafd. Het hof acht het, net als de rechtbank, op dit moment wenselijk dat [minderjarige] haar beide ouders op diezelfde regelmatige en zoveel mogelijk gelijke basis blijft zien. Er is op dit moment onvoldoende aanleiding om, in het belang van [minderjarige] , die feitelijke zorgregeling substantieel te wijzigen. Weliswaar is de strijd tussen de ouders de afgelopen periode in ernst verhevigd, hetgeen de vereiste samenwerking bij een vorm van co-ouderschap mogelijk in gevaar brengt, echter, op dit moment is nog niet duidelijk, gehoord de GI ter zitting, hoe de opdracht van de rechtbank in het kader van de ots verder vorm gaat krijgen. Onder die omstandigheden wordt het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk geacht om in de inhoud en frequentie van die omgang nog geen wijziging te brengen. Daarbij komt dat het aanvankelijk advies van de raad aan de rechtbank met zich zou brengen dat er nog slechts één weekendregeling tussen vader en [minderjarige] , per veertien dagen zou zijn. De vader van [minderjarige] drijft samen met zijn huidige partner een restaurant en bed& breakfast. In verband met de openingstijden is de vader juist in de weekenden niet althans zeer beperkt beschikbaar voor [minderjarige] , terwijl hij op doordeweekse dagen volledig zijn rol als opvoeder kan nemen. Het komt het hof niet realistisch voor te veronderstellen dat vanwege het feit dat het restaurant/bed & breakfast aan huis gelegen is, er daarom voor de vader voldoende ruimte is dan zijn opvoedtaken jegens [minderjarige] in te vullen. Gelet op de feitelijke situatie van de ouders, waarbij zij beiden werken maar de vader in verband met zijn onderneming meer beperkt is in de beschikbaarheid voor [minderjarige] dan de moeder, wordt een zorgregeling waarbij [minderjarige] doordeweeks bij de vader is, en in het weekend bij de moeder op dit moment voor [minderjarige] meer wenselijk geacht. Daarbij past een inschrijving van [minderjarige] op de school in [plaats 1] . Niet gebleken is van omstandigheden die zich in het belang van [minderjarige] tegen inschrijving bij deze school verzetten. De enkele omstandigheid dat [minderjarige] zal moeten wennen, nieuwe vriendjes zal moeten maken, en zich zal moeten verhouden tot een nieuwe omgeving, is op dit moment onvoldoende om anders te oordelen. Ook voor het overige zal er bij deze beslissing op dit moment voor [minderjarige] het minst wijzigen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het nog onduidelijk is hoe de verhouding tussen de ouders zich zal ontwikkelen, of de doelstellingen van de ondertoezichtstelling worden gerealiseerd en welke gezagsbeslissing respectievelijke definitieve zorgregeling gaat volgen.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.10.
Het hof zal het verzoek van de vader om de moeder in de proceskosten te veroordelen afwijzen. Gelet op de aard van de procedure is een compensatie van de proceskosten in hoger beroep op zijn plaats.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank heeft beslist over het hoofdverblijf van [minderjarige] , de vervangende toestemming tot inschrijving aan het adres van de vader, de vervangende toestemming voor de inschrijving van [minderjarige] op basisschool [basisschool] te [plaats 1] en de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 15 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.