Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de moeder, bijgestaan door mr. Baas.
3.3. De beoordeling
3.7. Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van een beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt aan het geschil omtrent enig deel van het verzochte. Daarbij is doorslaggevend of de beslissing een onherroepelijk
Het gaat hier dus om een tussenbeschikking, waartegen hoger beroep niet uitdrukkelijk door de rechter is opengesteld.
Voor zover de man een beroep doet op de ‘doorbrekingsjurisprudentie’ overweegt het hof dat die jurisprudentie niet geldt voor tussenbeschikkingen. Het stellen van een doorbrekingsgrond maakt een tussenuitspraak niet vatbaar voor hoger beroep (vgl. HR 5 juni 1998, ECLI:NL:HR 1998:ZC2664).
Daarnaast overweegt het hof nog dat er geen sprake is van strijd met artikel 6 EVRM aangezien aan dat artikel niet het recht op hoger beroep kan worden ontleend.
Voorts blijkt uit blz. 5 van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg dat de rechter heeft gevraagd hoe partijen staan tegenover een ouderschapsbemiddelingstraject in combinatie met begeleide omgang. De man heeft daarop geantwoord: “Ik ben bereid mee te weken aan zo’n traject. Ik vind het wel jammer dat de omgang tussen mij en mijn dochter dan weer wordt uitgesteld.”
Het hof begrijpt uit deze reactie van de man dat hij ter zitting wel degelijk heeft begrepen dat deelname aan het traject betekent dat de rechter niet aanstonds een voorlopige begeleide omgangsregeling zou opleggen.