In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige dochter is verlengd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.C.H. Poelman, heeft op 9 april 2019 beroep aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank die op 18 januari 2019 werd genomen. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, heeft in een verweerschrift op 14 mei 2019 verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2019, waarbij de moeder en de GI vertegenwoordigers aanwezig waren, maar de vader en de Raad voor de Kinderbescherming niet. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij deed door een brief te sturen.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 31 januari 2018 onder toezicht staat van de GI en dat de rechtbank de ondertoezichtstelling heeft verlengd tot 31 januari 2020. De moeder betoogt dat de minderjarige niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat zij goed functioneert, terwijl de GI zich zorgen maakte over de onzekere situatie waarin de minderjarige opgroeit. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en het toepasselijke recht vastgesteld. Na beoordeling van de situatie van de minderjarige, concludeert het hof dat er op dit moment geen sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af, met ingang van heden.