Partijen hebben elkaars stellingen gemotiveerd betwist. Het hof overweegt het navolgende.
In tegenstelling tot de voorgaande procedures is uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man thans wel financiële gegevens heeft overgelegd, onder meer aanslagen Inkomstenbelasting van de man over de jaren 2012 tot en met 2017. Uit deze aanslagen blijkt een vastgesteld verzamelinkomen van de man van € 24.663,- in 2012, van
€ 0,- in 2013, van € 0,- in 2014, van € 4.437,- in 2015 en € 2.571,- in 2016 en het bericht ‘Geen voorlopige aanslag’ over het jaar 2017 met een verzamelinkomen van € 0,-. Uit de door de man in hoger beroep overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2018 blijkt een verzamelinkomen van € 0,-. Voorts heeft de man een e-mail van de Belastingdienst d.d. 11 januari 2018 overgelegd, waaruit blijkt dat de man in het systeem van de Belastingdienst niet meer gekoppeld is aan de in deze email vermelde vennootschappen. Wel staat in deze email vermeld dat de man voor 25% aandeelhouder is in [onderneming 3] . Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat deze BV (waarvan zijn moeder vruchtgebruikster was) op 4 januari 2018 is opgehouden te bestaan omdat er geen baten meer aanwezig zijn met ingang van 27 november 2017 op welke datum de BV ontbonden is. De man heeft onbetwist gesteld dat hij sinds 2010 geen inkomsten meer heeft gegenereerd uit deze BV.
Het hof ziet, evenals eerder de rechtbank, geen aanleiding om aan de juistheid van de aanslagen IB te twijfelen. Daarbij komt nog dat de man onweersproken ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij volledig door de Belastingdienst is doorgelicht. Gelet op het voorgaande acht het hof nader onderzoek niet noodzakelijk. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de man, in ieder geval sinds 2012, feitelijk niet of nauwelijks inkomen heeft gehad.
Ten aanzien van de verdiencapaciteit van de man overweegt het hof het navolgende. Vast staat dat de man van september 2015 tot september 2016 loon heeft gehad van [onderneming 2] van € 1.594,66 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. De man, thans 60 jaar, heeft in 2017 een meervoudige bypass operatie gehad. Het hof acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende aannemelijk dat er sindsdien sprake is van medische beperkingen aan de zijde van de man. Het hof volgt de vrouw dan ook niet in haar stelling dat de man een verdiencapaciteit moet worden toegekend van € 6.000,- netto per maand. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft overwogen dat de man een verdiencapaciteit kan worden toegekend op voormeld salarisniveau dat de man van in de periode september 2015 tot september 2016 gedurende zijn dienstverband met [onderneming 2] heeft genoten. Ter mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij niet zo goed in de markt ligt, maar dat hij dat salaris wellicht wel kan verdienen.
Gelet op het voorgaande faalt grief II van de vrouw en faalt eveneens grief II van de man.