Uitspraak
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 augustus 2019, gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, geboren in 2006. De vader, die in Duitsland woont, heeft in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, die door de rechtbank eerder was ontzegd op advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft in zijn rapport van 1 april 2019 geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat omgang met de vader ernstige nadelen voor de geestelijke ontwikkeling van de minderjarige zou opleveren. De moeder steunt dit advies en wijst op eerdere verklaringen van de minderjarige over seksueel misbruik door de vader, wat haar weigering om omgang te hebben met hem zou verklaren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2019 is de minderjarige gehoord, en het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapporten en formulieren die door de advocaten van beide partijen zijn ingediend. Het hof heeft overwogen dat de huidige situatie van de minderjarige zodanig is dat forceren van omgang met de vader schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling werd afgewezen. Het hof concludeert dat er ernstige bezwaren zijn van de minderjarige zelf tegen omgang met haar vader, en dat de Raad heeft vastgesteld dat omgang nu ernstige nadelen voor haar ontwikkeling zou opleveren.
De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt bekrachtigd en dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen.