ECLI:NL:GHSHE:2019:3028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
200.259.550_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in vrijwaring tussen V.O.F. en Europese naamloze vennootschap en B.V.

Op 13 augustus 2019 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een incident tot voeging ex artikel 222 Rv in de zaak van V.O.F. tegen de Europese naamloze vennootschap en B.V. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 januari 2019. V.O.F. vorderde in het incident de voeging van de bij het hof aanhangige zaken met nummers 200.258.360/01 en 200.259.550/01. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot voeging tijdig is ingesteld en dat de zaken verknocht zijn, aangezien beide zaken in eerste aanleg gelijktijdig zijn behandeld.

Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen en benadrukt dat de vorderingen, ondanks de voeging, hun zelfstandigheid behouden. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van grieven op 10 september 2019, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.259.550/01
arrest van 13 augustus 2019
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
in de zaak van
[V.O.F.] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als: [V.O.F.] ,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders te Maastricht,
tegen

1.De Europese naamloze vennootschap [geïntimeerde 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
hierna respectievelijk aan te duiden als: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat geïntimeerde sub 1: mr. A.C. van der Salm te 's-Gravenhage,
advocaat geïntimeerde sub 2: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 april 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 januari 2019, gewezen tussen [V.O.F.] als eiseres in vrijwaring en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden in vrijwaring.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/249212 / HA ZA 18-206)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de incidentele memorie tot voeging ex artikel 353 lid 1 jo. 222 lid 2 Rv van [V.O.F.] ;
  • de memorie van antwoord in incident tot voeging van [geïntimeerde 1] ;
  • de memorie van antwoord in incident tot voeging van [geïntimeerde 2] .
Het hof heeft daarna een datum bepaald voor arrest in het incident.

3. De beoordeling

In het incident
3.1.
[V.O.F.] vordert in dit incident de voeging te bevelen van de bij dit hof aanhangige zaken met nummers 200.258.360/01 en 200.259.550/01. Kort gezegd stelt zij daartoe dat zij in de onderhavige procedure opkomt tegen het – onder zaaknummer (het hof leest verbeterd: C/03/249212 / HA ZA 18-206) gewezen – vonnis in vrijwaring van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 januari 2019 en dat de hoofdzaak tussen [betrokkene] als appellant en [V.O.F.] als geïntimeerde onder zaaknummer 200.258.360/01 bij dit hof aanhangig is. Volgens [V.O.F.] zijn deze zaken naar hun aard met elkaar verknocht.
3.2.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] refereren zich aan het oordeel van het hof.
3.3.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 222 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 Rv in geval dat voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, de voeging daarvan kan worden gevorderd. Het hof constateert dat de vordering tot voeging, gelet op het bepaalde in artikel 222 lid 2 juncto artikel 220 lid 3 juncto artikel 353 lid 1 Rv tijdig is ingesteld.
3.4.
Naar het oordeel van het hof is het een gegeven dat de zaken waarvan voeging wordt gevorderd – de hoofdzaak en de vrijwaring – verknocht zijn. Ook de rechtbank heeft beide zaken in eerste aanleg gelijktijdig behandeld en beslist. Nu verder geïntimeerden zich refereren, zal de incidentele vordering tot voeging worden toegewezen.
3.5.
Het hof overweegt voor de duidelijkheid dat de vorderingen, ondanks de voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500). Door de voeging wordt de partij in de ene zaak ook niet automatisch partij in de andere zaak
(HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904), althans voor zover dat nog niet het geval is. Een en ander betekent dat de verschillende procespartijen door middel van vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken op welke zaak hun memories en/of akten betrekking hebben.
3.6.
Omdat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de onderhavige zaak met zaaknummer 200.259.550/01 met de bij dit hof
aanhangige zaak met zaaknummer 200.258.360/01 tussen [betrokkene] als appellant en onder meer [V.O.F.] als geïntimeerde;
compenseert de proceskosten van het incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 september 2019 voor memorie van grieven, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 augustus 2019.
griffier rolraadsheer