ECLI:NL:GHSHE:2019:2992

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
200.262.235_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeslissing op een spoedappel van de GI tegen afwijzing van haar verzoek om verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een zeer jonge drieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een spoedappel van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) tegen de afwijzing van haar verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een zeer jonge drieling. De zaak volgde op een tussenbeschikking van 11 juli 2019, waarin het hof de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg had vernietigd en de verzoeken van de GI had toegewezen voor een periode van zes weken. In de eindbeslissing heeft het hof de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 april 2020, met inachtneming van de zeer jonge leeftijd van de kinderen en de noodzaak van een veilige hechting aan de pleegouders.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van de drieling, ondanks enige vooruitgang, nog steeds niet in staat zijn om zelfstandig de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De ouders hebben moeite met de opvoeding en de omgang met de kinderen, wat leidt tot een ontwikkelingsbedreiging. De pleegouders hebben aangegeven dat de kinderen heftig reageren op de omgang met de ouders, wat de noodzaak van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onderstreept. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens geadviseerd om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, gezien de situatie van de ouders en de kinderen.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de samenwerking tussen de ouders en pleegouders cruciaal is voor een veilige overgang van de kinderen, en dat de huidige spanningen tussen hen een risico vormen voor de ontwikkeling van de drieling. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de zaak zal verder worden behandeld door de rechtbank Oost-Brabant, waar een verzoek tot gezagsbeëindiging aanhangig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 augustus 2019
Zaaknummer : 200.262.235/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/264248 / JE RK 19-1185
in de zaak in hoger beroep van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
advocaat mr. T. Visser
betreffende de op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] geboren minderjarigen:
-
[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1]),
-
[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2]) en
-
[minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3]),
hierna tezamen ook te noemen: de drieling, of: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder]
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen respectievelijk: de moeder, de vader, of tezamen: de ouders,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
en
[de pleegmoeder]
en
[de pleegvader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen respectievelijk: de pleegmoeder, de pleegvader, of tezamen:
de pleegouders,
advocaat mr. L. de Groot .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 11 juli 2019

Bij die beschikking heeft het hof naar aanleiding van het op 9 juli 2019 door de GI ingestelde spoedappel de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2019 vernietigd en opnieuw recht doende alsnog toegewezen de inleidende verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de drieling en de machtiging tot hun uithuisplaatsing bij pleegouders 24-uurs, zulks met ingang van 12 juli 2019 tot 23 augustus 2019. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De behandeling van en de beslissing op het verzoek van de GI zijn voor het overige aangehouden en de GI, de ouders en hun advocaat, de pleegouders en de raad zijn opgeroepen om op maandag 22 juli 2019 om 13.30 uur te verschijnen ter zitting van het hof ten einde nader te worden gehoord in deze zaak.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Bij de mondelinge behandeling op 22 juli 2019 zijn gehoord:
-de GI, bijgestaan door mr. Visser;
-de ouders, bijgestaan door mr. C.C. Berends, waarnemende voor mr. Poelman;
-de pleegouders, bijgestaan door mr. L. de Groot ;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft nog kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de GI, ingekomen op 12 juli 2019;
- het verweerschrift met bijlagen van de ouders, ingekomen op 17 juli 2019;
- de brief met bijlage van de GI, ingekomen op 18 juli 2019.

7.De verdere beoordeling

Standpunt van de GI
7.1.
Het beroepschrift is door de advocaat van de GI ter zitting nader toegelicht, onder overlegging van een pleitnota. Het standpunt van de GI is samen te vatten als volgt.
De ouders zijn, ook naar mening van betrokken andere instanties, nog steeds onvoldoende in staat om zelfstandig de zorg voor de drieling op zich te nemen. In het licht van de beperkte mogelijkheden van de ouders zoals deze ook de laatste maanden zijn gebleken, moet de voor de drieling geldende aanvaardbare termijn van onzekerheid over hun perspectief als verstreken worden aangemerkt. Daarbij is van belang de zeer jonge leeftijd van de kinderen en de inmiddels tot stand gekomen veilige hechting van de kinderen met de pleegouders.
Nadat de drieling op de dag van thuiskomst uit het ziekenhuis,16 juli 2018, met spoed uit huis was geplaatst, is er een begeleid contact tussen de ouders en de drieling opgezet van twee maal vijf uren per week, waarin de ouders veel sturing nodig bleken te hebben en onvoldoende leerbaar leken. Door conflicten tussen de ouders en de omgangsbegeleiders - aanvankelijk [omgangsbegeleider 1] (mevrouw [naam] ) en vervolgens Stichting [omgangsbegeleider 2] - is de omgang in november 2018 stil gevallen. Pas in maart 2019 was het mogelijk om onder begeleiding van [omgangsbegeleider 3] ( [omgangsbegeleider 3] ) de omgangscontacten te hervatten, zij het
(op voorwaarde van [omgangsbegeleider 3] ) voor twee uren per week. Ook daarin bleken de ouders nog onvoldoende in staat tot zelfstandige zorg. [omgangsbegeleider 3] is van mening dat de ouders ook nu nog geen onbegeleide omgang aankunnen, waartoe de GI verwijst naar de op 18 juli overgelegde evaluatie van [omgangsbegeleider 3] van 17 juli 2019. Ook wijst de GI op de beschikking van de kinderrechter van 19 april 2019, waarbij de beperkte begeleide contactregeling is gehandhaafd omdat uit de begeleidings-verslagen blijkt dat de ouders nog niet in staat zijn om in de basale voorwaarden voor de opvoeding van de drieling te voorzien. De GI persisteert bij haar grieven en het verzochte in haar beroepschrift.
Standpunt van de ouders
7.2.
Bij monde van hun advocaat hebben de ouders, onder verwijzing naar hun uitgebreid verweerschrift en onder puntsgewijze herhaling van het daarin gestelde, benadrukt dat zij wel zeker de nodige groei in hun zorg voor de drieling hebben laten zien en dat daarom de door de wet bedoelde aanvaardbare termijn nog zeker niet is verstreken. Zij voelen zich slachtoffer van een tegen hen gericht complot, maar achten zich inmiddels desondanks volledig in staat om de zorg voor de drieling geheel op zich te nemen. Zij wijzen er op dat de rechtbank dit laatste in de nu door de GI bestreden beschikking terecht en zeer uitgebreid gemotiveerd heeft onderschreven. Ter zitting hebben de ouders aanvullend gemeld dat zij na thuisplaatsing van de kinderen zekerheidshalve met een PGB van de gemeente [gemeente] deskundige hulp willen gaan inkopen om in hun zorg voor de drieling waar nodig te worden ondersteund. Ook daarom is thuisplaatsing van de kinderen geen bedreiging voor hun ontwikkeling. De ondertoezichtstelling van de kinderen -en daarmee ook hun uithuisplaatsing- is door dit alles niet meer noodzakelijk, zodat de inleidende verzoeken van de GI voor het resterende deel dienen te worden afgewezen.
Standpunt van de pleegouders
7.3.
De pleegouders hebben ter zitting bij monde van hun advocaat, die een pleitnota heeft overgelegd, in hoofdzaak het volgende naar voren gebracht. Er is strijd tussen ouders en alle betrokken instanties. De drieling reageert na afloop ook nog altijd heftig op de omgang met de ouders. Dat maakt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling nodig maakt. De pleegouders vrezen verder zeer schadelijke gevolgen voor de drieling wanneer die bij de ouders zou worden geplaatst, niet alleen omdat de ouders over onvoldoende vaardigheden beschikken en niet voldoende leerbaar zijn gebleken, maar ook al omdat de veilige gehechtheidsrelatie van de nu ruim een jaar oude drieling met de pleegouders niet zonder ontoelaatbare gevolgen voor de drieling kan worden verbroken. De door de wet bedoelde aanvaardbare termijn is bij zulke heel jonge kinderen zeer kort en is in het geval van de drieling reeds verstreken. Het kan voorts onmogelijk zo zijn dat de kinderen met de ouders inmiddels al evenzeer als met de pleegouders een veilige gehechtheidsrelatie hebben, reeds omdat de contacten tussen de kinderen en de ouders tot heden zeer beperkt waren. Het verbreken van de gehechtheidsrelatie tussen de drieling en de pleegouders zou te meer schadelijk zijn omdat er geen sprake is van samenwerking van de ouders met de pleegouders. De vader heeft on-line een boek gepubliceerd, kennelijk ook bedoeld om later door de kinderen te worden gelezen, waarin hij de strijd van de ouders tegen de GI schetst en bovendien van de pleegouders een zeer negatief beeld neerzet, op een wijze die door hen niet anders dan als kwetsend kan worden ervaren. Tenslotte is van belang dat [omgangsbegeleider 3] op 17 juli 2019 nog rapporteerde dat de omgang van de ouders met de drieling begeleid moet blijven worden omdat [omgangsbegeleider 3] zich afvraagt hoe de ouders kunnen aansluiten op de kind-signalen indien de contacten niet meer voor-gestructureerd worden en omdat de ouders de adviezen van [omgangsbegeleider 3] nog steeds niet alle opvolgen. De pleegouders zijn nadrukkelijk van mening dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de drieling verder dienen te worden verlengd.
Advies van de raad
7.4.
De raad brengt als zijn advies ter zitting het standpunt naar voren dat de voor de drieling aanvaardbare termijn, zoals door de wet bedoeld, inmiddels verstreken is. De ouders, die in strijd met het belang van de kinderen nog steeds de confrontatie met de GI en andere betrokken instanties zoeken en her en der klachten tegen hen indienen, stellen de belangen van de drieling niet centraal en blijken bovendien in de omgang met de kinderen nog steeds niet in staat om in voldoende mate te bieden wat de kinderen nodig hebben. De raad adviseert daarom, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de drieling verder te verlengen.
Overwegingen van het hof
7.5.
Het hof overweegt naar aanleiding van de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting het volgende.
7.6.
In het nu voorbije jaar, sinds het ontslag van de te vroeg geboren drieling uit het ziekenhuis en hun direct aansluitende uithuisplaatsing op 16 juli 2018, bleken de ouders moeite te hebben om de drieling tijdens de contactmomenten (twee maal vijf uren per week) adequaat te verzorgen. Hun leerbaarheid leek ook onvoldoende. Daarbij kwam dat de ouders zich door de GI ernstig benadeeld voelden en dat er regelmatig conflicten waren met de GI en ook met de gespecialiseerde omgangsbegeleiders van [omgangsbegeleider 1] en Stichting [omgangsbegeleider 2] . Daardoor kwam de omgang vanaf november 2018 enkele maanden stil te liggen. Ook de relatie van de ouders tot de pleegouders liet te wensen over en had allerminst de kwaliteit die het belang van de drieling vroeg. De ouders voelden zich aanhoudend tekort gedaan, te beginnen door de in hun ogen onterechte uithuisplaatsing en vervolgens ook door de wijze waarop zij in de omgang met de drieling werden begeleid, geobserveerd en beoordeeld.
7.7.
Nadat de omgang in maart 2019 gedurende twee uren per week werd hervat onder begeleiding van [omgangsbegeleider 3] , is uit de verslagen van die omgang gebleken dat de ouders gaandeweg in staat waren om met minder aanwijzingen de zorg voor de drieling vorm te geven. Niettemin heeft de rechtbank in haar beschikking van 19 april 2019, welke zich bij de overgelegde processtukken bevindt, overwogen dat de ouders weliswaar liefdevol met de kinderen omgaan, maar dat er nog veel vragen kwamen en ook nog sturing van de ouders noodzakelijk was. De conclusie van de rechtbank was toen dat de ouders (nog) niet zonder de aanwijzingen van [omgangsbegeleider 3] en de eveneens betrokken kinderfysiotherapeut zelfstandig konden voorzien in de basale voorwaarden voor de opvoeding van de kinderen en dat zij nog onvoldoende konden aansluiten bij de behoeften van de kinderen. Daarbij overwoog de rechtbank dat de oorzaak van de heftige reacties van de kinderen na de omgang nog niet duidelijk was; alles tezamen reden waarom uitbreiding van de omgang nog niet aan de orde kon zijn. De rechtbank overwoog tenslotte dat de omgang in de toekomst in overleg met de GI zou kunnen worden uitgebreid, wanneer de ouders meer zicht zouden krijgen op de behoeften van de kinderen en wanneer de omstandigheden zich daartoe zouden lenen.
7.8.
De GI, de pleegouders en de raad stellen thans voorop dat de door de wet genoemde aanvaardbare termijn voor de drieling is verstreken, gelet op de nog zeer jonge leeftijd van de kinderen en hun inmiddels op gang zijnde hechting aan de pleegouders. Daarbij wijzen zij er op, dat de ouders nog steeds niet beschikken over de opvoedvaardigheden die nodig zijn om de zeer jonge kinderen zelfstandig te bieden wat zij, eenmaal in het gezin bij de ouders, nodig zouden hebben, en dat er onvoldoende zicht is op verbetering van deze situatie binnen afzienbare termijn.
7.9.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende komen vast te staan dat de ouders inmiddels beschikken over voldoende opvoedvaardigheden voor de drieling. Deze conclusie kan niet worden getrokken uit het feit dat ouders in de huidige omgangsregeling (twee uur per week begeleide omgang) vooruitgang laten zien. De vooruitgang die ouders laten zien kan er wellicht toe leiden dat ouders onbegeleide omgang krijgen met de drieling, maar uit de stappen die ouders nu zetten kan niet geconcludeerd worden dat de verzorging en opvoeding van de drieling volledig aan ouders kan worden toevertrouwd. Daarbij speelt ook dat de ouders de zorg hebben voor de 15-jarige zoon van de moeder, [minderjarige 4] , die onder toezicht stond en tot voor kort te kampen had met persoonlijke problematiek, en dat binnenkort de 9-jarige dochter van de moeder, [minderjarige 5] , weer thuis komt wonen. [minderjarige 5] heeft op vrijwillige basis verbleven in observatie- en behandelcentrum [observatie- en behandelcentrum] , waar men
-zo is ter zitting door de GI onbestreden gesteld- heeft geadviseerd om [minderjarige 5] in een gezinshuis te plaatsen, een advies dat de moeder naast zich heeft neergelegd. Voor het hof is onduidelijk of de zorg en verantwoordelijkheid die de ouders hebben en/of krijgen voor [minderjarige 4] en [minderjarige 5] , de situatie voor de drieling bij een thuisplaatsing bij de ouders zouden verzwaren. Het hof acht het risico daarop in elk geval aanwezig.
7.10.
Verder is de verstandhouding tussen de ouders en pleegouders nog zeer gespannen. Ook al zouden de ouders inmiddels over voldoende opvoedvaardigheden beschikken, zonder goede samenwerking tussen ouders en pleegouders kan naar het oordeel van het hof nooit sprake zijn van een goede overgang van de kwetsbare jonge drieling uit het pleeggezin naar de ouders. Dat er zicht is op zo’n goede overgang, is in de gegeven omstandigheden van wezenlijk belang, omdat de pleegouders de drieling het grootste deel van het eerste levensjaar hebben verzorgd en opgevoed en de belangrijkste hechtingsfiguren voor de drieling zijn geworden. De ouders hebben de drieling de afgelopen maanden slechts twee uur per week verzorgd. Het ontbreken van de een goede samenwerking tussen de pleegouders en ouders levert in de gegeven omstandigheden een ernstige ontwikkelingsbedreiging op voor de kinderen. Daarnaast is de verstandhouding van de ouders met andere betrokken instellingen zeer gespannen en de relatie met sommige instellingen onwerkbaar. Ook dit is in strijd met het belang van de drieling.
7.11.
Het voorgaande maakt dat verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de drieling op dit moment noodzakelijk is.
7.12.
Het hof heeft kennis genomen van het feit dat de raad op 2 juli 2019 bij de rechtbank een verzoek tot het treffen van een gezagsbeëindigende maatregel heeft ingediend, op basis van een inmiddels afgerond raadsonderzoek. De discussie tussen raad, GI, ouders en pleegouders over de inhoud en de conclusies van dat rapport dient ten overstaan van de rechtbank nog plaats te vinden. Daarbij zal onder andere de vraag aan de orde zijn of de door de wet bedoelde aanvaardbare termijn voor de drieling is verstreken, in die zin dat, gelet op de periode dat de drieling bij de pleegouders heeft verbleven, een thuisplaatsing in strijd komt met hun ontwikkelingsbelang. Op de uitkomsten van het een en ander kan het hof nu niet vooruit lopen. Het hof acht het, gelet op de leeftijd van de drieling en de tijd die inmiddels is verstreken, van belang -en ook te verwachten- dat de behandeling van het verzoek van de raad door de rechtbank spoedig zal plaatsvinden. De GI zal in dat kader ook verder beleid met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing hebben te ontwikkelen.
7.13.
Het hof zal intussen de door de GI verzochte (verdere) verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen tot negen maanden vanaf 11 juli 2019, dat is tot 10 april 2020.

8.De beslissing

Het hof:
verlengt de ondertoezichtstelling van de op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] geboren minderjarigen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]met ingang van 23 augustus 2019 tot 10 april 2020;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de genoemde minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs met ingang van 23 augustus 2019 voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, dat is tot 10 april 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en
S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 8 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.