ECLI:NL:GHSHE:2019:2991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
200.245.822_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar het gezag over een minderjarige in het kader van een echtscheiding met complexe ouderrelaties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige, na een echtscheiding tussen de ouders. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank die het gezag over de minderjarige uitsluitend aan de moeder heeft toegekend. De vader stelt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een wijziging van het gezamenlijk gezag rechtvaardigen. Hij heeft de afgelopen jaren geen contact gehad met de moeder of de minderjarige, maar is van mening dat hij nu goed bereikbaar is en dat de verstandhouding tussen hem en de moeder voldoende is om gezamenlijk gezag te kunnen uitoefenen. De moeder daarentegen betwist de stellingen van de vader en wijst op zijn verleden, waaronder een periode van detentie en een TBS-behandeling. Zij stelt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij alleen beslissingen kan nemen, gezien de problematiek van de minderjarige en de noodzaak voor snelle hulpverlening. Het hof heeft besloten dat het zich onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen en heeft de Raad voor de Kinderbescherming gelast een onderzoek in te stellen naar het belang van de minderjarige. Het hof wil inzicht krijgen in de invloed van het verleden van de ouders op de huidige situatie en de mogelijkheid van gezamenlijk gezag. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 9 december 2019, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 augustus 2019
Zaaknummer: 200.245.822/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/341029 / FA RK 18-603
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Kalle,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Middelburg, van 5 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag af te wijzen, dan wel een beschikking te geven die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2018, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Bij die gelegenheid
zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kalle;
-de moeder, bijgestaan door mr. Pieters;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 20 december 2018, met onder meer als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 mei 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 25 september 2018;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 18 juni 2019;
- het V6-formulier d.d. 19 juni 2019 van de advocaat van de moeder met bijlagen;
- het V6-formulier d.d. 28 juni 2019 van de advocaat van de moeder met bijlagen;
- de ter zitting door de advocaat van de moeder en de advocaat van de vader overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 30 september 2009, welke beschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand op 30 oktober 2009.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat het gezag over [minderjarige] alleen aan de moeder toekomt.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezag alleen aan de moeder heeft toegekend. De vader is van mening dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn op grond waarvan het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd. Tussen partijen heeft wel contact plaatsgevonden en de vader heeft ook willen overleggen met de moeder over [minderjarige] maar de moeder wilde dit niet. Inmiddels heeft de vader een vast adres en is hij ook goed bereikbaar voor de moeder. De vader wil graag overleggen met de moeder over [minderjarige] en contact onderhouden met [minderjarige] zelf. De verstandhouding tussen partijen is volgens de vader goed genoeg hiervoor. De vader meent dat de door de rechtbank meegewogen weigering voor de behandeling van [minderjarige] berust op een miscommunicatie en dat deze eenmalige communicatiestoornis niet zou mogen leiden tot wijziging van het gezamenlijk gezag.
De vader is nu goed bereikbaar en gemotiveerd, waardoor er geen aanleiding meer bestaat voor
het stagneren van de hulpverlening. [minderjarige] raakt niet klem of verloren tussen partijen.
De vader mist [minderjarige] en wil graag contact met hem. Via het gezamenlijke gezag blijft de vader betrokken bij het leven van [minderjarige] en kan hij beter aansluiting zoeken bij het leven van zijn zoon om uiteindelijk het contact weer te herstellen.
De vader is niet voornemens dwars te liggen bij de beslissingen van de moeder die zij neemt over [minderjarige] . De vader kan ook instemmen met een vorm van uitgekleed gezag.
Ter zitting heeft de advocaat van de vader verklaard dat de vader van mening is dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen van de ouders zodanig zijn dat in geval van gezamenlijk gezag sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen hen. Ook zijn er naar de mening van de vader geen andere feiten aan de orde die eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige] noodzakelijk maken.
De vader ontvangt op dit moment geen informatie over [minderjarige] van de moeder en indien hij zelf het medegezag heeft, kan hij zelf informatie opvragen over [minderjarige] .
De vader is van mening dat niet aan klemcriterium wordt voldaan en dat het ook niet anderszins in het belang van [minderjarige] is dat de moeder alleen het gezag draagt over hem.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De man heeft jaren geen contact gezocht met de moeder of [minderjarige] . Op het moment dat de moeder de toestemming van de vader nodig had voor de behandeling van [minderjarige] bij een praktijk voor kinder- en jeugdpsychologie heeft zij de vader de naam van de contactpersoon aldaar gestuurd en getracht de vader zelf te bereiken, maar elke reactie bleef keer op keer uit. De vader had ook geen vaste woon- of verblijfplaats en verbleef in daklozenopvangcentra. Dat de vader goed bereikbaar was voor de moeder, wordt door haar dan ook ten stelligste betwist. Derhalve heeft de moeder een procedure vervangende toestemming voor behandeling van [minderjarige] opgestart en deze toestemming uiteindelijk verkregen van de rechtbank. De vader heeft gedetineerd gezeten en heeft vervolgens in een kliniek een TBS-behandeling ondergaan. Vanwege de slechte ervaringen van de vader met zijn eigen psychische behandeling heeft hij geen toestemming willen geven voor psychische hulp voor [minderjarige] .
Inmiddels is er ruim drie jaar, sinds begin 2016, geen contact meer tussen [minderjarige] en de vader.
De moeder vermoedt dat de vader drugs gebruikt, nu hij herhaaldelijk met joints in zijn mond op facebook staat. De moeder vindt het vreemd dat nu de vader beweert dat hij zijn leven op de rit heeft, dit niet ondersteund wordt met enige schriftelijke verklaring van bijvoorbeeld Emergis.
De motivatie van de vader om het gezag te behouden vanwege het lijntje dat hij op die manier in stand houdt met [minderjarige] , is geen reden om gezamenlijk gezag te handhaven.
Gezag is geen vereiste voor het recht op contact. Tevens kan de vader informatie opvragen bij de moeder, zodat hij op die manier betrokken kan blijven bij het leven van [minderjarige] .
De moeder acht het in het belang van [minderjarige] dat zij alleen de beslissingen over hem kan nemen zodat hulpverlening kan worden gestart wanneer nodig en kan worden gewaarborgd.
Ter zitting heeft de moeder verklaard dat ouders niet in staat zijn het gezag gezamenlijk uit te oefenen. Vanwege diverse zaken uit het verleden, waaronder de relatie met de vader, heeft de moeder EMDR-therapie gevolgd bij Emergis. Dit is onlangs afgerond maar de moeder merkt dat de angst en de spanning niet helemaal zijn weggenomen. Indien de moeder met de vader samen de beslissingen over [minderjarige] zou moeten nemen, heeft dit een weerslag op haar gezin. De moeder zal slecht in haar vel komen te zitten, terwijl het nu juist beter met haar gaat.
De vader is al jarenlang niet betrokken in het leven van [minderjarige] en kan alleen daarom al geen beslissingen nemen in het belang van [minderjarige] en dat terwijl er ten behoeve van [minderjarige] meer dan gemiddeld beslissingen dienen te worden genomen gelet op zijn problematiek. De afgelopen maanden zijn er heel veel stappen gemaakt op het gebied van hulpverlening. Er kon snel gehandeld worden omdat de moeder zelf de beslissingen kon nemen.
3.7.
De raad heeft ter zitting het volgende geadviseerd. Het is heel belangrijk voor [minderjarige] en zijn problematiek dat zijn moeder, die al jaren alleen de zorg voor hem draagt, in staat wordt gesteld om in zijn belang snel beslissingen te nemen. Er wordt gezegd dat er verandering is in de situatie van de vader, maar aan de andere kant is er ook de stress van de moeder en [minderjarige] heeft het nodig dat zijn moeder snel kan handelen. De ouders staan nog ver uit elkaar waar het gaat om de vraag wat het beste is voor [minderjarige] . [minderjarige] is een kwetsbaar kind, waar al veel hulp voor is en waarover nog veel beslist moet gaan worden.
Indien het hof van oordeel is dat er thans onvoldoende informatie is, dan zou de raad ook nog een onderzoek kunnen doen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn blijven uitoefenen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Het hof acht zich vanuit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting thans op bepaalde punten onvoldoende voorgelicht om te kunnen beslissen over het gezag over [minderjarige] , waarbij met name het verleden van en tussen ouders onderbelicht is gebleven.
Het hof begrijpt uit de stukken dat de moeder een PTSS-syndroom heeft vanuit angst voor de vader en dat er in het verleden het nodige tussen hen gebeurd is, waar het hof uit het dossier echter geen concreet zicht op krijgt. Evenmin is de toedracht van het strafrechtelijk verleden van de vader onderbelicht gebleven in de stukken, waar duidelijkheid hieromtrent in onderhavige zaak wel van belang kan zijn om te beoordelen of dit (indirect) van invloed is of kan zijn op het welzijn van [minderjarige] . Derhalve kan het hof niet beoordelen in hoeverre dit (individuele en/of gezamenlijke) verleden van de ouders van invloed is op de verstandhouding tussen hen en de uitoefening van het gezamenlijk gezag door hen beiden over [minderjarige] .
Het hof zal de raad gelasten een onderzoek te doen naar het belang van [minderjarige] inzake het voorliggende gezagsverzoek, waarbij het hof graag de volgende vragen beantwoord wil zien.
  • Is er sprake van een situatie waarin [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en waardoor eenhoofdig gezag over hem bij de moeder noodzakelijk is? Zo ja, acht de raad deze situatie binnen afzienbare tijd voor verbetering vatbaar en wat is daar voor nodig?
  • Acht de raad een wijziging van gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] naar eenhoofdig gezag bij de moeder anderszins noodzakelijk in het belang van [minderjarige] ?
- In hoeverre speelt het verleden van de ouders individueel en van de ouders samen bij het bovenstaande een rol?
3.8.4.
Het hof houdt de verdere behandeling van de zaak voor vier maanden aan, derhalve tot
9 december 2019 pro forma, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen worden vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Zo nodig bepaalt het hof een tweede mondelinge behandeling.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen naar welke gezagsbeslissing in het belang van [minderjarige] is, conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.8.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator aan tot
PRO FORMA 9 december 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, P.P.M. van Reijsen en M.I. Peereboom- van Drunick en is op 8 augustus uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.