ECLI:NL:GHSHE:2019:2979

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
200.255.574_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voeging in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een incident tot voeging, ingeleid door [appellant] tegen [geïntimeerde]. De vordering tot voeging was gericht op het samenvoegen van twee aanhangige procedures, waarbij [appellant] en [geïntimeerde] in beide zaken partij zijn. [appellant] stelde dat de onderwerpen van geschil in beide procedures gelijk zijn, wat volgens hem aanleiding gaf tot voeging op basis van verknochtheid.

Het hof heeft de vordering tot voeging beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof constateerde dat, hoewel er sprake was van verknochtheid tussen de twee zaken, de vordering tot voeging niet kon worden toegewezen. Dit was te wijten aan het feit dat de zaken zich in verschillende stadia van de procedure bevonden. In de andere procedure was al gepleit en stond de uitspraak op korte termijn gepland, terwijl in de onderhavige zaak de memorie van antwoord nog moest worden ingediend.

Het hof heeft daarom besloten de vordering tot voeging af te wijzen en de beslissing over de proceskosten aan te houden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] op 17 september 2019, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.255.574/01
arrest van 6 augustus 2019
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. P.G.L. van Veghel te Asten,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S.M.M. Teklenburg te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 februari 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 13 februari 2019, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/329105 / HA ZA 18-9)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens incidentele conclusie houdende een "voorwaardelijk" verzoek tot voeging van de twee in behandeling zijnde procedures bij het gerechtshof (200.225.955/01) met producties;
  • de antwoordconclusie in incident strekkende tot voeging.
Het hof heeft daarna een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De vordering van [appellant] strekt tot voeging van de onderhavige procedure met de bij het hof reeds aanhangige procedure met zaaknummer 200.225.955/01 tussen [appellant] als appellant en [geïntimeerde] als geïntimeerde. Kort gezegd stelt [appellant] daartoe dat in beide procedures [appellant] en [geïntimeerde] partij zijn, dat in beide procedures het onderwerp van het geschil gelijk is en dat daarom sprake is van verknochtheid.
3.2.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
[appellant] stelt dat het verzoek onder voorwaarden is "dat in de voornoemde procedure bij uw gerechtshof (hof: de onderhavige procedure) de bewijzen zijn overgelegd welke aangeven dat [geïntimeerde] in onderhavige procedure heel andere stellingen opvoert welke hij heeft gesteld in de eerder gevoerde procedure met zaaknummer 200.225.955/01."
Uit deze toelichting blijkt noch voor het hof noch voor [geïntimeerde] het voorwaardelijk karakter van het verzoek. Het hof zal het verzoek om deze reden dan ook beoordelen als onvoorwaardelijk ingediend.
3.4.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 222 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 Rv in geval dat voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, de voeging daarvan kan worden gevorderd. Het hof constateert dat de vordering tot voeging, gelet op het bepaalde in artikel 222 lid 2 juncto artikel 220 lid 3 juncto artikel 353 lid 1 Rv tijdig is ingesteld.
3.5.
Hoewel naar het oordeel van het hof sprake is van verknochtheid tussen beide zaken, zal de gevorderde voeging niet worden toegewezen. Beide zaken zijn in een zodanig verschillend stadium van de procedure – in de zaak met nummer 200.225.955/01 is op 2 juli 2019 reeds gepleit en is bepaald dat op 24 september 2019 arrest wordt gewezen, terwijl in de onderhavige zaak de memorie van antwoord nog moet worden genomen – dat niet kan worden gezegd dat de proceseconomie is gediend met voeging. De vordering tot voeging zal daarom worden afgewezen.
3.6.
De beslissing over de kosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering tot voeging af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 17 september 2019 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 augustus 2019.
griffier rolraadsheer