In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een incident tot voeging, ingeleid door [appellant] tegen [geïntimeerde]. De vordering tot voeging was gericht op het samenvoegen van twee aanhangige procedures, waarbij [appellant] en [geïntimeerde] in beide zaken partij zijn. [appellant] stelde dat de onderwerpen van geschil in beide procedures gelijk zijn, wat volgens hem aanleiding gaf tot voeging op basis van verknochtheid.
Het hof heeft de vordering tot voeging beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof constateerde dat, hoewel er sprake was van verknochtheid tussen de twee zaken, de vordering tot voeging niet kon worden toegewezen. Dit was te wijten aan het feit dat de zaken zich in verschillende stadia van de procedure bevonden. In de andere procedure was al gepleit en stond de uitspraak op korte termijn gepland, terwijl in de onderhavige zaak de memorie van antwoord nog moest worden ingediend.
Het hof heeft daarom besloten de vordering tot voeging af te wijzen en de beslissing over de proceskosten aan te houden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] op 17 september 2019, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.