3.1.2.De door de rechtbank vastgestelde feiten luiden als volgt.
[appellant] is kaakchirurg. Op 3 november 2015 hebben [geïntimeerde] en [appellant] een samenwerkingsovereenkomst gesloten. [appellant] zal - kort gezegd - medisch specialistische diensten verrichten ten behoeve van [geïntimeerde] tot 1 januari 2017. Afgesproken is dat [geïntimeerde] [appellant] hiervoor maandelijks tot en met maart 2016 een voorschot zal uitbetalen van € 5.000.
[appellant] geeft in verband met het overlijden van zijn moeder op 4 januari 2016 aan dat hij enige tijd niet voor 10.00 uur kan beginnen met zijn werkzaamheden. In verschillende e‑mails van [geïntimeerde] wordt [appellant] , onder meer, erop gewezen dat het eigenhandig wijzigen van de poli-tijden niet mogelijk is en dat [appellant] niet zelf afspraken met personeel kan maken. De poli’s beginnen om 08.00 uur.
In de periode vanaf 4 januari 2016 worden er verschillende incidenten gemeld ter zake het gedrag van [appellant] jegens medewerkers en patiënten.
Op 7 en 14 januari 2016 heeft het kliniekmanagement gesprekken gevoerd met [appellant] over meldingen (klachten) inzake zijn gedrag en houding wat betreft de organisatie van het werk en de bejegening van medewerkers.
Op 1 februari 2016 is door [geïntimeerde] voorafgaand aan het spreekuur een gesprek gevoerd met [appellant] . Er wordt hem medegedeeld dat hij zal worden uitgenodigd voor een nader gesprek.
Bij brief van 2 februari 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] medegedeeld dat de directie van de kliniek uit de reactie van [appellant] , dat hij zich niet herkende in de gemelde en geconstateerde gedragingen en deze zelfs als leugens beschouwde, afleidt dat hij niet bereid is zijn gedrag aan de organisatie en de binnen de kliniek geldende normen aan te passen. De kliniek stelt hem in gebreke en geeft hem voorts een aanwijzing, die bij niet nakomen tot ontbinding zal leiden:
“(…) In verband hiermee wordt hierbij in de eerste plaats aan u deaanwijzingverstrekt zich vanaf heden
- onverkort te houden aan de binnen de kliniek geldende protocollen met betrekking tot de planning van de werkzaamheden en de wijziging van die planning
- te onthouden van het buiten de sfeer van de rechtstreekse patiëntenzorg geven van instructies aan het personeel van de kliniek of zich anderszins te gedragen als werkgever
- Voorkomend en respectvol op te stellen naar patiënten.
De directie zal, bij niet nakoming van deze aanwijzing zonder nadere waarschuwing overgaan tot non-actiefstelling en ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang.
(…)”
Daarnaast wordt hem medegedeeld dat onderzocht zal worden of en hoe de samenwerking nog kan worden gecontinueerd. Naar de mening van [geïntimeerde] bemoeilijkt [appellant] de samenwerking zodanig dat dit in ieder geval zwaarwegende redenen oplevert voor een tussentijdse opzegging. Tot slot wordt [appellant] in de brief uitgenodigd voor een hoorgesprek op 4 februari 2016.
[geïntimeerde] heeft [appellant] ter voorbereiding van het gesprek op 4 februari 2016 per e-mail van 3 februari 2016 verschillende stukken doen toekomen, waaronder gespreks- en poliverslagen, die betrekking hebben op klachten en meldingen over [appellant] die de directie heeft ontvangen.
Op 3 februari 2016 (16:49 uur) meldt [appellant] zich bij schrijven van zijn adviseur af wegens verblijf voor onderzoeken in het Klinikum te [plaats] en bericht hij dat hij voorlopig (mogelijk tot 19 februari 2016) niet in staat is om zijn werkzaamheden uit te voeren. [appellant] heeft oogklachten.
Bij brief van 4 februari 2016 vraagt [geïntimeerde] op welke wijze [appellant] in zijn waarneming zal voorzien gedurende de afwezigheid en nodigt zij hem uit dit met [geïntimeerde] op te nemen. Tevens wordt gevraagd of [appellant] in staat is te verschijnen op het geplande zogenoemde hoorgesprek. Aangegeven wordt dat hervatting van werkzaamheden pas mogelijk zal zijn nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden.
Bij e-mail van 5 februari 2016 (18:29 uur) van zijn adviseur meldt [appellant] onder meer dat hij van mening is dat hij zijn waarneming niet hoeft te regelen. Ook deelt hij mee dat hij de nakoming van zijn verbintenis opschort. Hij stelt dat de relatie door [geïntimeerde] onder druk wordt gezet, onder meer omdat het voorschot niet is uitbetaald en hij niet in staat wordt gesteld te declareren voor door hem geleverde zorg.
Bij e-mail van 11 februari 2016 van zijn adviseur geeft [appellant] aan dat hij alle hem bekend gemaakte stukken, zoals gespreksverslagen, heeft doorgenomen en tot de conclusie komt dat er “een impasse” is ontstaan en dat hij openstaat “te beproeven of een verdere samenwerking nog zinvol c.q. dan wel mogelijk is“. Hij geeft aan dat hij daartoe pas bereid is als zijn salaris over januari 2016 (-\- het voorschot) wordt uitbetaald. Tevens geeft hij aan na zijn arbeidsongeschiktheid bereid te zijn tot dan wel beschikbaar te zijn voor het verrichten van zijn arbeid.
Bij een daarna verzonden e-mail van 11 februari 2016 van zijn adviseur wijst [appellant] erop dat zijn salaris over december 2015 ook nog niet is uitbetaald.
Bij e-mail van (woensdag) 17 februari 2016 (te 16:36 uur) van zijn adviseur geeft [appellant] aan dat hij weer arbeidsgeschikt is en graag snel in overleg wil om tot een oplossing te komen, een en ander met toepassing van artikel 6 lid 2 van de samenwerkingsovereenkomst (bemiddeling/mediation).
Bij e-mail van (donderdag) 18 februari 2016 (te 12:44 uur) van zijn adviseur geeft [appellant] aan dat hij in staat is om zijn gebruikelijke werkzaamheden te hervatten en dat hij zich daartoe uitdrukkelijk beschikbaar houdt. Tevens verzoekt hij om een reactie op de eerdere e-mails.
[geïntimeerde] laat de gemachtigde van [appellant] op dezelfde datum (te 23:42 uur) weten dat de e-mails van 5, 11 en 17 februari 2016 ontvangen zijn en dat [appellant] geantwoord zal worden.
Bij e-mail van (vrijdag) 19 februari 2016 (te 14:13 uur) van zijn adviseur geeft [appellant] nogmaals aan dat hij in staat is om zijn gebruikelijke werkzaamheden te hervatten en dat hij zich daartoe uitdrukkelijk beschikbaar houdt. Tevens verzoekt hij om de noodzakelijke productiecijfers ter beschikking te stellen, waarom reeds was gevraagd bij eerdere e-mail, zodat [appellant] zijn werkzaamheden kan declareren.
Bij brief van 19 februari 2016 is de samenwerkingsovereenkomst door [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang opgezegd dan wel ontbonden, als bedoeld in artikel 10 lid 1 en 2 van die overeenkomst, met als overwegingen:
“(…)
De mails van de heer [derde] van 5, 11 en 17 februari jl. bereikten mij in goede orde. De heer [derde] reageert in deze mails namens u op onze brieven van 2 en 4 februari j1. en onze e‑mail aan u met bijlagen van 3 februari jl.
Uw opstelling zoals die uit de mails van de heer [derde] naar voren komt, is tekenend. Wij kunnen hieruit niet anders afleiden dan dat u de diverse, concreet onderbouwde, klachten en meldingen die over uw gedrag zijn geuit, feitelijk niet serieus neemt. Aan onze dringende uitnodiging om in een persoonlijk gesprek hierover uw reactie te vernemen heeft u geen gevolg gegeven. In plaats daarvan heeft u via de heer [derde] schriftelijk gereageerd.
Daarnaast schiet u, ondanks ons aandringen, tekort in het zorgdragen voor de continuïteit van uw werkzaamheden.
Met uw handelwijze brengt u niet alleen (de continuïteit van) de patiëntenzorg in gevaar, maar berokkent u ook onze kliniek schade. Ondanks dat u herhaaldelijk op uw gedrag bent aangesproken, komt u concrete afspraken en verplichtingen uit hoofde van onze samenwerking niet na. Wij moeten hieruit opmaken dat hierdoor het voor een adequate samenwerking benodigde vertrouwen in uw functioneren fundamenteel is geschaad.
Hieraan draagt bij dat u zich inmiddels op het standpunt stelt dat op enigerlei wijze sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst. Zoals u goed weet is dat niet geval en is een mogelijke arbeidsrelatie ook in de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst uitdrukkelijk uitgesloten.
Dat wij u uit oogpunt procedurele zorgvuldigheid (het toepassen van hoor en wederhoor) in de gelegenheid hebben gesteld om te reageren op de over uw optreden binnen de kliniek ontvangen klachten en meldingen kan leiden tot de conclusie dat sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst. Ook het bestaan van enige (werkgevers)aansprakelijkheid voor uw kennelijke arbeidsongeschiktheid is ten enenmale niet aan de orde.
Dat u aldus de tussen partijen expliciet vastgelegde contractuele afspraken achteraf naar uw goeddunken wezenlijk anders wenst te kwalificeren, maakt u tot een partij in wie wij geen vertrouwen kunnen stellen. Dit in combinatie met enerzijds de over u ontvangen meldingen en klachten en anderzijds uw weigering om daarop serieus te responderen en zich ook overigens professioneel en toetsbaar op te stellen, leidt ons tot de conclusie dat wij de samenwerking met u niet kunnen handhaven.
Hierbij deel ik u dan ook mede dat wij, op grond van bovenstaande overwegingen, de met u bestaande samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen dan wel ontbinden, zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 en 2 van genoemde overeenkomst.
(…)”
De brief refereert verder aan enkele verplichtingen over en weer ter zake, onder meer, de afwikkeling van de klachten en financiële zaken.
[appellant] laat bij brief van 23 februari 2016 weten dat hij van mening is dat hij niet tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Hij verwijt dat juist [geïntimeerde] de verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt. De brief luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Ik ben niet tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst (nog eens even afgezien van hoe deze gekwalificeerd dient te worden). Voor zover dat toch het geval zou zijn geweest, quod non, dan rechtvaardigt deze tekortkoming niet die de ontbinding van deze samenwerkingsovereenkomst.
Mijns inziens heeft u zich dan ook ten onrechte op de ontbinding van de overeenkomst beroepen. Sterker nog u bent zelf als opdrachtgever/werkgever tekortgeschoten in de
nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door zonder uitputtend te zijn:
* mijn gezag dat nodig is om te kunnen functioneren als Kaakchirurg te ondermijnen;
* de evt. behandelingen van klachten (voor zover daar al sprake van zou zijn) niet volgens de wettelijk voorgeschreven procedures te laten plaatsvinden;
* niet het afgesproken voorschot over de maand februari 2016 te betalen;
* mijn privacy herhaaldelijk te schenden en
* niet in te gaan op diverse verzoeken mijnerzijds om dit conflict desnoods met behulp van een bemiddelaar c.q. mediator tot een oplossing te brengen.
Gezien het voorgaande is de directe beëindiging van de overeenkomst niet gerechtvaardigd. Van belang is verder dat ik volledig afhankelijk ben van het inkomen dat ik genereer uit hoofde van deze overeenkomst. Dit inkomen is door de ontbinding (plotseling) weggevallen hoewel ik mij reeds omvangrijk ook financieel heb gecommitteerd om aan de overeenkomst die gesloten is voor minimaal 1 jaar een optimale invulling te kunnen geven. Ook als zou worden uitgegaan van de juistheid van uw stellingen dat ik me onwelvoeglijk zou hebben gedragen, dan is de ontbinding niet gerechtvaardigd.
Naar mijn opvatting bestond er voor u geen zodanig zwaarwegende grond dat u de
overeenkomst mocht opzeggen zonder de overeengekomen opzegtermijn van 6 maanden laat staan deze overeenkomst te ontbinden. Hierdoor bent u dan ook gehouden de schade die ik dientengevolge lijd te vergoeden.
Graag wens ik nogmaals met u een gesprek aan te gaan om te kijken hoe we op een nette manier uit elkaar kunnen gaan.
Onder voorbehoud van rechten en weren.
(…)”