In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de aanneming van werk en de oplevering van een badkamer en toiletruimte in een recreatiewoning. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J. van de Wijnckel, heeft de geïntimeerde, een V.O.F. vertegenwoordigd door mr. C.A. Gobbens, in eerste aanleg gedagvaard vanwege een onbetaalde factuur van € 6.684,83 voor renovatiewerkzaamheden die in 2016 zijn uitgevoerd. De appellant betwist de kwaliteit van het geleverde werk en stelt dat er schade is ontstaan, waarvoor hij een bedrag van € 5.747,25 eist ter compensatie. De kantonrechter heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep van de appellant.
Tijdens de procedure heeft het hof een inlichtingencomparitie gelast om meer duidelijkheid te krijgen over de oplevering van het werk. De appellant heeft betwist dat het werk correct is opgeleverd en heeft de goedkeuring van het werk door hem ontkend. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerde moet bewijzen dat het werk daadwerkelijk is opgeleverd. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de geïntimeerde de mogelijkheid heeft om getuigen te horen en bewijsstukken in te dienen. Het hof heeft ook richtlijnen gegeven voor de procedure rondom het getuigenverhoor en de indiening van bewijsstukken. De beslissing van het hof is op 6 augustus 2019 openbaar uitgesproken.