ECLI:NL:GHSHE:2019:2952

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
200.223.568_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en oplevering met betrekking tot renovatie van een badkamer en toiletruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de aanneming van werk en de oplevering van een badkamer en toiletruimte in een recreatiewoning. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J. van de Wijnckel, heeft de geïntimeerde, een V.O.F. vertegenwoordigd door mr. C.A. Gobbens, in eerste aanleg gedagvaard vanwege een onbetaalde factuur van € 6.684,83 voor renovatiewerkzaamheden die in 2016 zijn uitgevoerd. De appellant betwist de kwaliteit van het geleverde werk en stelt dat er schade is ontstaan, waarvoor hij een bedrag van € 5.747,25 eist ter compensatie. De kantonrechter heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep van de appellant.

Tijdens de procedure heeft het hof een inlichtingencomparitie gelast om meer duidelijkheid te krijgen over de oplevering van het werk. De appellant heeft betwist dat het werk correct is opgeleverd en heeft de goedkeuring van het werk door hem ontkend. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerde moet bewijzen dat het werk daadwerkelijk is opgeleverd. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de geïntimeerde de mogelijkheid heeft om getuigen te horen en bewijsstukken in te dienen. Het hof heeft ook richtlijnen gegeven voor de procedure rondom het getuigenverhoor en de indiening van bewijsstukken. De beslissing van het hof is op 6 augustus 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.223.568/01
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, 5530398)
arrest van 6 augustus 2019
in de zaak van
[appellant],
h.o.d.n.
[handelsnaam],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat mr. B.J. van de Wijnckel,
tegen:
[V.O.F.] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.A. Gobbens.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 30 april 2019 wordt verwezen naar het arrest van die datum. De bij dat arrest bevolen inlichtingencomparitie heeft plaatsgevonden op 3 juli 2019. Het van de comparitie opgestelde proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.2.
Na afloop van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Zoals bij tussenarrest van 30 april 2019 (hierna: het tussenarrest) is overwogen (zie rechtsoverweging 3.1.), gaat het in deze zaak over de renovatie/verbouwing van een badkamer (hierna: de badkamer) en een toiletruimte in een recreatiewoning aan het adres [adres] te [plaats] . [geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] in maart en april 2016 in onderaanneming werkzaamheden verricht tot renovatie en verbouwing van de badkamer en toiletruimte. [geïntimeerde] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden op 21 juni 2016 een factuur van € 6.684,83 verzonden aan [appellant] , welke factuur [appellant] onbetaald heeft gelaten. Volgens [appellant] zijn de werkzaamheden niet goed uitgevoerd en heeft [geïntimeerde] schade veroorzaakt. De kosten voor herstel en vervanging bedragen volgens [appellant]
€ 5.747,25, te vermeerderen met de kosten van aanvullende werkzaamheden en de schade wegens kosten van rechtsbijstand. Deze kosten dienen volgens [appellant] te worden verrekend met de factuur van [geïntimeerde] zodat de vordering van [geïntimeerde] dient te worden afgewezen. [geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd om [appellant] te veroordelen tot betaling van zijn factuur, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en de proceskosten (waaronder de nakosten). [appellant] heeft de vordering betwist en een beroep gedaan op verrekening met de kosten van herstel en gestelde door [geïntimeerde] veroorzaakte schade. De kantonrechter heeft het beroep op verrekening door [appellant] afgewezen en heeft na beoordeling van enkele betwiste posten [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.655,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016. Ook is [appellant] veroordeeld in de proceskosten. [appellant] is in hoger beroep gekomen.
2.2.
Bij tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de eerste grief van [appellant] slaagt en dat de devolutieve werking van het hoger beroep meebrengt dat de in eerste aanleg gevoerde verweren alsnog moeten worden beoordeeld. In het licht van het door [appellant] gevoerde verweer dat hij de factuur van [geïntimeerde] niet hoeft te betalen, heeft het hof onder meer overwogen behoefte te hebben aan nadere inlichtingen van partijen omtrent de wijze waarop aan de verplichting tot oplevering van het werk door [geïntimeerde] uitvoering is gegeven.
2.3.
Ter comparitie bij het hof heeft [vennoot] , vennoot van [geïntimeerde] , verklaard telkens nadat een deel van het herstelwerk klaar was, dit aan [appellant] te hebben laten zien waarna [appellant] het werk telkens heeft goedgekeurd totdat al het werk was goedgekeurd. Deze gang van zaken wordt door [appellant] nadrukkelijk betwist.
2.4.
Nu [geïntimeerde] betaling vordert van zijn factuur, dient [geïntimeerde] te stellen en zo nodig te bewijzen dat het werk is voltooid en opgeleverd. Nu [appellant] de gestelde gefaseerde oplevering en goedkeuring door [appellant] heeft betwist, de oplevering nog niet is komen vast te staan en [geïntimeerde] daarvan bewijs heeft aangeboden, zal [geïntimeerde] tot het bewijs van de oplevering worden toegelaten.
2.5.
Voorts heeft het hof bij tussenarrest (zie rechtsoverweging 3.7.) overwogen dat [geïntimeerde] op 23 mei 2016 aan [appellant] per e-mail heeft geschreven dat hij herstelwerkzaamheden zou gaan verrichten (zie productie A bij memorie van antwoord). Ter comparitie is gebleken dat die e-mail door [geïntimeerde] niet aan [appellant] is gestuurd maar aan de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] . Dit maakt echter geen verschil voor hetgeen het hof vervolgens heeft overwogen, namelijk dat uit die e-mail in ieder geval blijkt dat [geïntimeerde] na de ingebrekestelling door [appellant] over is gegaan tot herstelwerkzaamheden. Dat betekent dat het hof blijft bij hetgeen bij tussenarrest is overwogen en beslist, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1.
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij het werk heeft opgeleverd, bijvoorbeeld doordat [vennoot] , vennoot van [geïntimeerde] , telkens nadat een deel van het herstelwerk klaar was, dit aan [appellant] heeft laten zien, waarna [appellant] het werk telkens heeft goedgekeurd totdat al het werk was goedgekeurd;
3.2.
bepaalt dat, indien [geïntimeerde]
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum
3 september 2019in het geding dient te brengen,
3.3.
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. E.J. van Sandick, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
3.4.
bepaalt dat partijen ( [appellant] in persoon / [geïntimeerde] vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
3.5.
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum
20 augustus 2019,waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
3.6.
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
3.7.
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
3.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, P.P.M. Rousseau en G.M. Menon, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
de griffier, de rolraadsheer,