ECLI:NL:GHSHE:2019:2905

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
200.251.597_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen in het kader van jeugdzorg en de rol van de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, appellante, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2018 aangevochten, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd en de GI (Gezinsvoogdij) tot voogdes was benoemd. De kinderen, die sinds 29 september 2016 onder toezicht staan van de GI, verblijven sinds 15 juni 2015 in een pleeggezin. De moeder voerde aan dat zij bereid was om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien en dat de beëindiging van het gezag niet noodzakelijk was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder, door haar eigen beperkingen en problematiek, niet in staat is om een pedagogisch klimaat te bieden waarin de kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder voelde zich niet gehoord in de bezoekregeling met de kinderen, maar het hof ging ervan uit dat de GI deze kwestie de nodige aandacht zou geven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 augustus 2019
Zaaknummer : 200.251.597/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/343034 / FA RK 18-1614
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
  • de heer en mevrouw [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
Als informant wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft, nadat bleek dat de zaak op een eerder vastgestelde datum, 26 februari 2019, niet inhoudelijk kon worden behandeld, plaatsgevonden op 11 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dekker;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegmoeder.
2.3.1.
De vader was eveneens opgeroepen voor de zitting, maar hij is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 19 december 2018, waarbij nogmaals de bestreden beschikking is overgelegd;
  • het proces-verbaal van de zitting van de eerste aanleg op 4 september 2018;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 4) van de advocaat van de moeder d.d. 15 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook: de kinderen.
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder was van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 29 september 2016 onder toezicht van de GI.
Sinds 15 juni 2015 verblijven de kinderen in een pleeggezin; vanaf 1 oktober 2015 verblijven zij in het huidige pleeggezin, eerst op vrijwillige basis en vanaf 29 september 2016 op grond van een daartoe strekkende machtiging. De maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 29 september 2018.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogdes benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Gelet op artikel 8 EVRM dient een gezagsbeëindiging niet te worden toegewezen indien het belang van de kinderen voldoende gewaarborgd is. Het gebrek aan perspectief op een thuisplaatsing leidt niet zonder meer tot de beëindiging van het gezag. Doordat de moeder duurzaam bereid is om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien, kan hulpverlening in het vrijwillig kader worden voortgezet en kan de beëindiging van het gezag worden voorkomen. Inmiddels heeft de moeder ook een ouderroldifferentiatietraject doorlopen bij Juzt. De heer [hulpverlener] , de betrokken hulpverlener, heeft geconstateerd dat de moeder de pleegzorgplaatsing heeft geaccepteerd.
De moeder is zich bewust van de problematiek van de kinderen en niet is gebleken dat de moeder niet in staat zou zijn beslissingen betreffende de kinderen te nemen. Volgens de heer [hulpverlener] zou de moeder in het vrijwillig kader juist in staat zijn om haar rol als gezaghebbende ouder te vervullen. Ook zonder beëindiging van het gezag van de moeder kan sprake zijn van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen. De moeder heeft altijd haar volledige medewerking verleend aan de gezinsvoogd en doorgaans is er sprake geweest van een goede samenwerking tussen de moeder, de pleegouders en de GI. Niet is gebleken dat de kinderen zich in het pleeggezin niet harmonieus kunnen ontwikkelen, dat er onduidelijkheid bestaat over hun toekomstperspectief, dat zij last hebben van of onzekerheid ervaren door de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, of dat het hechtingsproces in geding is.
De moeder acht zich in staat om beslissingen te nemen over de kinderen. Van sommige zaken is de moeder niet goed op de hoogte, maar dit komt ook doordat zij daarover niet goed wordt geïnformeerd door de GI.
De moeder woont zelfstandig en wordt daarbij ondersteund door de hulpverleners van Prisma, die twee keer per dag bij de moeder langskomen. Ook heeft de moeder een jobcoach.
Het contact met de pleegouders verloopt positief. De moeder zou wel graag zien dat de contactregeling met de kinderen wordt uitgebreid. De moeder meent dat de GI zich hier onvoldoende voor in zet en de beslissingen in dit kader niet goed onderbouwt.
3.6.
De raad voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De raad handhaaft zijn verzoek om beëindiging van het gezag van de moeder.
De kinderen hebben een ontwikkelingsachterstand. Zij gaan naar het MKD respectievelijk ZMLK-onderwijs. [minderjarige 2] heeft een ontwikkelingsachterstand; die is zij aan het inlopen. [minderjarige 1] heeft een verstandelijke beperking en andere problematiek. Er is veel hulp betrokken en er is veel overleg nodig met deskundigen over de aanpak van de problematiek en over zorgplannen en dergelijke.
De raad heeft in zijn rapport beschreven dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van de kinderen. In de periode van de ondertoezichtstelling is de moeder volgend geweest. Gezien de problematiek van de kinderen wordt van de moeder echter veel meer verwacht. Daarom is een plaatsing in het vrijwillige kader niet mogelijk. De raad heeft niet de verwachting dat de moeder nog kan groeien. Zij heeft zelf ook een beperking en bovendien is er rondom de moeder veel onrust. De raad wijst op de wisselende relatie met de vader en het feit dat de moeder verschillende keren is verhuisd. De moeder heeft zelf veel hulp nodig. De moeder kan voor de kinderen een moeder zijn die contact met hen heeft, maar niet een moeder die beslissingen over hen kan nemen.
3.7.
De GI heeft ter zitting van het hof, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De GI meent dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
De ouders kwamen gezamenlijk bij de kinderen op bezoek. Nadat er tussen hen (weer) strijd was ontstaan, heeft de moeder verzocht om de bezoeken weer apart te laten plaatsvinden en daarbij een regeling af te spreken waarbij zij de kinderen eenmaal per twee weken gedurende meerdere uren zou zien. De GI achtte dit niet in het belang van de kinderen omdat dit wederom veel veranderingen voor hen teweeg zou brengen. Daarmee geconfronteerd reageerde de moeder met veel emotie en zij zei dat zij de kinderen dan helemaal niet meer hoefde te zien. De moeder is wel bijgedraaid, maar het incident illustreert volgens de GI dat de moeder niet in staat is om de belangen van de kinderen voorop te stellen. De GI acht de moeder niet in staat om zelfstandig beslissingen te nemen over de kinderen. Sinds 10 juli 2019 bezoeken de moeder en de vader de kinderen weer apart: eenmaal per vier weken gedurende (ieder) één uur.
3.8.
De pleegmoeder heeft ter zitting van het hof, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
De bezoeken van de moeder aan de kinderen verlopen goed. De pleegmoeder merkt het wel als de moeder gespannen is. Dan verlopen de bezoeken wat moeilijker.
De kinderen hebben veel hulp en zorg van derden nodig. De pleegmoeder benoemt de logopedie en fysiotherapie en het feit dat de [minderjarige 1] naar een MKD gaat en [minderjarige 2] onderwijs volgt op een ZMLK-school. Er moeten in dat kader veel beslissingen worden genomen in complexe aangelegenheden.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Vaststaat dat de moeder het gezag niet misbruikt.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft geconcludeerd dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De kinderen zijn belast met diverse kindeigen problematiek en zij behoeven in verband daarmee veel zorg en gerichte hulpverlening. Zo is er voor hen passende dagbesteding – [minderjarige 1] gaat naar een medisch kinderdagverblijf en [minderjarige 2] naar een ZMLK-school – , staan zij onder behandeling van een kinderarts en krijgen zij logopedie en fysiotherapie. Ook hebben de kinderen een bovengemiddelde behoefte aan structuur en een responsieve en sensitieve benadering.
Niet in geschil is dat de moeder als gevolg van haar eigen beperkingen en problematiek, niet in staat is om in de thuissituatie een pedagogisch klimaat te scheppen waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich (binnen hun eigen mogelijkheden) optimaal kunnen ontwikkelen.
Het is voor een ieder duidelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het huidige pleeggezin kunnen en moeten blijven wonen en dat daar wel aan hun zeer specifieke ontwikkelingsbehoefte tegemoet wordt gekomen.
3.9.4.
De moeder stelt dat zij duurzaam bereid is de kinderen in het huidige pleeggezin te laten opgroeien en dat derhalve de beëindiging van het gezag niet nodig is om de kinderen duidelijkheid te verschaffen over hun perspectief. Echter, ook indien zou kunnen worden vastgesteld dat de bereidheid van de moeder duurzaam is en dat de moeder zich in de toekomst niet tegen de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin zal verzetten, de complexe situatie rond de kinderen vraagt een meer dan gemiddeld inzicht van de persoon of instantie die de verantwoordelijkheid voor hen draagt. Naast de eigen problemen die de kinderen hebben heeft het hof ter zitting vast gesteld dat er ook kwesties tussen de ouders spelen die de moeder niet kan overzien. De situatie is in zijn geheel te complex om de moeder het gezag toe te vertrouwen. Niet valt te verwachten dat zij die verantwoordelijkheid binnen de door de wet beoogde (aanvaardbare) termijn wel zou kunnen dragen.
3.9.5.
Het hof acht het nodig dat de GI regie heeft en houdt over de hulpverleningstrajecten van de kinderen, alsmede over de contacten tussen de ouders en de kinderen en dat de GI ook overigens alle gezagsbeslissingen over de kinderen zal nemen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat de moeder zich ter zake de bezoekregeling met de kinderen niet gehoord voelt. Het hof gaat er van uit dat de GI deze kwestie de nodige aandacht zal geven.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis, en M.L.F.J. Schyns en bijgestaan door de griffier, en is op 1 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.