In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, appellante, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2018 aangevochten, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd en de GI (Gezinsvoogdij) tot voogdes was benoemd. De kinderen, die sinds 29 september 2016 onder toezicht staan van de GI, verblijven sinds 15 juni 2015 in een pleeggezin. De moeder voerde aan dat zij bereid was om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien en dat de beëindiging van het gezag niet noodzakelijk was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder, door haar eigen beperkingen en problematiek, niet in staat is om een pedagogisch klimaat te bieden waarin de kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder voelde zich niet gehoord in de bezoekregeling met de kinderen, maar het hof ging ervan uit dat de GI deze kwestie de nodige aandacht zou geven.