ECLI:NL:GHSHE:2019:2904

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
200.246.231_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eenhoofdig gezag en omgangsrecht na ernstige incidenten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2018. De vader, die in eerste aanleg was veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten tegen de partner van de moeder, verzocht om de wijziging van het gezag over de minderjarige kinderen. De moeder had in eerste aanleg verzocht om eenhoofdig gezag en ontzegging van het recht op omgang met de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de veiligheid van de kinderen voorop stond. De vader had in het verleden een contact- en gebiedsverbod en zijn gedrag had geleid tot ernstige zorgen over de veiligheid van de moeder en de kinderen. Het hof oordeelde dat de moeder alleen met het gezag moest worden belast, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. Tevens werd het recht op omgang met de jongste minderjarige ontzegd voor onbepaalde tijd, omdat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van het kind. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, maar wijzigde de ontzegging van het recht op omgang van de vader naar onbepaalde tijd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 augustus 2019
Zaaknummer: 200.246.231/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/320341 FA RK 16-5198
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F. van Drenth,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M. Bredius.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West Brabant, zittingsplaats Breda van 14 juni 2018, gegeven onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2018, heeft de
vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing van de rechtbank om de moeder alleen met het gezag over de minderjarige kinderen te belasten en opnieuw rechtdoende, dit verzoek alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 oktober 2018, heeft de moeder verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen. Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht te bepalen dat de omgang met de minderjarige [minderjarige] wordt ontzegd tot
het moment waarop zij de meerderjarige leeftijd bereikt.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 14 november 2018, heeft de vader verzocht om de moeder in het incidenteel hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel appel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. S. Meeuwsen, plaatsvervangend kantoorgenoot van mr. Van Drenth;
-de moeder, bijgestaan door mr. Bredius;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is op 1 juli 2019 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het raadsrapport d.d. 27 november 2017, ingekomen ter griffie op 26 september 2018;
- het V6-formulier d.d. 2 mei 2019 van de zijde van de moeder, met een procesmachtiging van [jongmeerderjarige 2] ;
- het V6-formulier d.d. 29 mei 2019 van de zijde van de vader met de beschikking van de rechtbank van 17 februari 2017;
- het V6-formulier d.d. 4 juni 2019 van de zijde van de moeder met producties (kaarten van de vader aan de kinderen, proces-verbaal verhoor getuige inzake overtreding contactverbod).

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 20 september 1997 in Berlijn met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn drie dochters geboren:
- [jongmeerderjarige 1] (hierna: [jongmeerderjarige 1] ), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ;,
- [jongmeerderjarige 2] , (hierna: [jongmeerderjarige 2] ) op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 3 september 2010 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de
echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 oktober 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. In het ouderschapsplan is onder meer overeengekomen dat het ouderlijk gezag in stand blijft, dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder is, dat de vader omgang heeft wanneer zijn werk dat toelaat,
en dat vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld.
3.3.
De moeder heeft op 31 augustus 2016 een verzoek ingediend tot wijziging van de afspraken uit het ouderschapsplan: geen omgang met [jongmeerderjarige 1] ; met [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige] één zondag per 14 dagen van 10 tot 17 uur. Op 30 december 2016 heeft de moeder aanvullende verzoeken ingediend: schorsing van de zorg- en contactregeling voor de duur van 2 jaar en eenhoofdig gezag.
3.3.1.
Aanleiding voor de aanvullende verzoeken was het volgende. De vader is in september 2016 twee weken gedetineerd geweest vanwege stalking van de moeder. Hij heeft daarop een contact- en gebiedsverbod gekregen. In oktober 2016 is hij, nadat hij uit detentie ontslagen was, naar het verjaardagsfeestje van [minderjarige] in Kinderspeelparadijs [kinderspeelparadijs] in [plaats] gegaan en heeft daar de partner van de moeder met een mes gestoken, meermalen ook in het hoofd. De partner van de moeder heeft dit overleefd. De vader is veroordeeld voor poging tot moord.
3.4.
De vader heeft bij wijze van zelfstandig tegenverzoek op 16 januari 2017 verzocht om een omgangsregeling voor [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige] zolang hij nog in detentie zit, en een informatieregeling. De moeder heeft op 19 januari 2017 het verzoek ten aanzien van [jongmeerderjarige 1] ingetrokken vanwege het bereiken van de meerderjarigheid.
3.5.
Bij beschikking van 17 februari 2017 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder met betrekking tot [jongmeerderjarige 1] afgewezen en aan de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar gezag en omgang ten aanzien van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige] .
3.6.
In het raadsrapport van 27 november 2017 heeft de raad geadviseerd om de moeder alleen met het gezag te belasten, en de vader het recht op omgang met [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige] te ontzeggen.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 14 juni 2018 heeft de rechtbank de beschikking van 3 september 2010 en het daaraan gehechte ouderschapsplan gewijzigd in die zin dat de man omgang met [jongmeerderjarige 2] wordt ontzegd tot [geboortedatum] 2019 (de datum dat [jongmeerderjarige 2] meerderjarig wordt) en het recht op omgang met [minderjarige] wordt ontzegd voor de duur van één jaar. Voorts
is de moeder belast met het eenhoofdig gezag en is een informatieregeling vastgesteld.
3.8.
De vader en de moeder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting- kort samengevat - het volgende aan.
De vader voert geen grieven aan tegen de beslissingen inzake de omgang en de informatieregeling. Hij wil de kinderen rust gunnen om het incident van 2016 te verwerken. De vader verzoekt alleen de beslissing met betrekking tot het gezag te vernietigen en het verzoek om de moeder alleen met het gezag te belasten alsnog af te wijzen.
De vader acht het mogelijk dat de ouders gezamenlijk beslissingen nemen. Daarvoor is rechtstreeks overleg niet per se nodig; afstemming per e-mail is mogelijk en ook de reclassering kan hierin een rol spelen. Overleg zal leiden tot herstel van het vertrouwen. De
vader was ten tijde van het indienen van het appelschrift sinds medio 2018 uit detentie en zijn leven weer aan het opbouwen. Hij wil blijven meedenken over belangrijke beslissingen in het leven van de kinderen. Zonder gezag is er een onaanvaardbaar risico dat de vader de kinderen definitief uit het oog verliest.
Het oorspronkelijke advies van de raad was gezamenlijk gezag en omgang, maar dat is eind 2017 veranderd omdat de moeder en [jongmeerderjarige 1] zich bedreigd zouden voelen. Maar de vader is van die bedreigingen vrijgesproken. De zorgen van de raad waren dus ten onrechte. Die zorgen zouden dus opnieuw onderzocht moeten worden. De vader vraagt zich af waarom de moeder naar [plaats] is verhuisd, waar hij woont, als ze -zoals ze stelt- zo bang voor hem is.
De vader realiseert zich dat er nog veel moet gebeuren, maar hij staat open voor hulp. Wat er met de partner van de moeder is gebeurd, staat los van [minderjarige] . Dat had nooit moeten gebeuren. De vader had verkeerde medicijnen voor zijn diabetes. De vader heeft zijn straf uitgezeten. Dat hij ter zitting niettemin vanuit detentie is aangevoerd, is vanwege het feit dat hij zijn enkelband had verwijderd. Hij had tevoren al aangegeven dat hij dat zou doen; een enkelband werkt niet voor hem vanwege zijn werk. De vader is na het verwijderen van de enkelband eerst op vakantie gegaan en heeft zich bij terugkomst netjes gemeld bij de politie.
De vader heeft vanaf 31 mei 2018 nog een proeftijd van 3 jaar en 5 maanden voorwaardelijk. Via het OM zouden de voorwaarden aan te passen zijn als dat in het kader van hulpverlening bij contactherstel nodig zou zijn.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder in incidenteel appel tot verlenging van de ontzegging van het recht op omgang met [minderjarige] totdat zij 18 is, heeft de vader in zijn verweerschrift aanvankelijk gesteld dat de moeder daarin niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat een dergelijk verzoek niet mogelijk zou zijn. Ter zitting is zijdens de vader aangegeven dat een dergelijk verzoek wel mogelijk is, zij het dat de ontzegging na een jaar op verzoek heroverwogen kan worden. Het nader standpunt van de vader is dat het gelet op de leeftijd van [minderjarige] nu (bijna 13) geen zin heeft om omgang tot haar 18e te ontzeggen. Bij toewijzing zou [minderjarige] geen ruimte meer hebben om contact met de vader te hebben. De vader heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissingen met betrekking tot omgang om de kinderen rust te gunnen, maar hij gaat ervan uit dat de kinderen in de toekomst weer open zullen staan voor contact met hem.
3.9.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting- kort samengevat - het volgende aan.
De vader ziet onvoldoende in welke impact zijn handelen heeft gehad op het gezin van de moeder. De moeder en de kinderen zijn bezig met systeemtherapie en de moeder heeft nog psychologische hulp voor zichzelf. Ook de partner van de moeder, met wie zij inmiddels is gehuwd, is nog in therapie. De vader heeft vanuit detentie het gezin ook niet met rust gelaten. Overleg is dus niet mogelijk en kan van de moeder ook niet worden gevergd. De verhouding is ernstig verstoord en er is geen zicht op verbetering. Er geldt nog altijd een gebieds- en contactverbod, dat de vader heeft geschonden na afloop van zijn detentie. Het is zelfs nodig geweest dat er bij de woning van de moeder bewaking voor de deur kwam. De moeder vraagt zich af hoe het mogelijk is dat de vader op de hoogte was van het verblijf van [jongmeerderjarige 1] in het buitenland.
Het feit dat de vader nog altijd spreekt over een incident, toont aan dat hij nog steeds niet invoelt wat zijn handelen heeft teweeggebracht. Ook de raad heeft dat geconcludeerd en gesteld dat de vader eerst inzicht in zijn eigen handelen moet hebben. Daarvoor zou hij hulp moeten krijgen, maar uit niets blijkt dat hij deze hulp al heeft gezocht. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat het ooit nog goed komt. De vader wil alleen controle. Hij had contact met de kinderen, totdat de kinderen aangaven dat hij van hen alleen wilde weten wat de moeder deed.
De moeder verzoekt in incidenteel appel om de vader het recht op omgang met [minderjarige] te
ontzeggen tot aan de meerderjarigheid. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen. De rechtbank heeft ontzegging voor één jaar bepaald. Rust en stabiliteit is wat [minderjarige] nu nodig heeft.
3.10.
De raad heeft ter zitting geadviseerd om het eenhoofdig gezag in stand te laten en de ontzegging van het recht op omgang te laten voortduren.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Met betrekking tot het gezag:
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 1:253n lid 2 BW bepaalt dat het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing zijn. Op grond daarvan kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die
niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar
nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd
met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien
bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen (thans alleen nog [minderjarige] ) is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. Het hof verwijst naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank op pagina 7 van de bestreden beschikking, onderschrijft deze overwegingen en maakt deze, na eigen weging en beoordeling, tot de zijne.
Het hof voegt daaraan toe dat eenhoofdig gezag van de moeder ook noodzakelijk is. Een belangrijke contra-indicatie voor gezamenlijk gezag is gelegen in de veiligheidsbedreiging voor het gezin van de moeder. Er is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding, waarbij de daden van de vader (stalking en het hierboven omschreven misdrijf tegen de partner van de moeder) zwaar dienen te wegen. De vader laat hierdoor zien dat hij onvoldoende kan aansluiten bij de behoeften en levenswereld van [minderjarige] en dat hij onvoldoende inzicht heeft in wat [minderjarige] nodig heeft aan beslissingskracht en inzet van degene(n) die verantwoordelijk zijn voor haar welzijn. Ter zitting bij het hof heeft de vader gesteld dat de aanleiding tot zijn handelen heeft gelegen in het feit dat hij abrupt uit het dagelijkse leven van zijn kinderen werd geweerd vanaf het moment dat de moeder een relatie
kreeg met haar partner en dat zijn extreme, buitengewoon onaanvaardbare gedrag is
voortgekomen uit (verkeerde) medicatie bij de behandeling van zijn suikerziekte. De moeder heeft erop gewezen dat de aanleiding, voor zover zij dat kan begrijpen, eerder was gelegen in het verbreken van de partnerrelatie met de vader, iets wat hij geen plek heeft kunnen geven. Het hof heeft de vader voorgehouden dat hij in deze procedure geen enkel stuk ter onderbouwing van zijn stellingen heeft ingebracht. Met name ook op het gebied van zijn pathologie, zijn ernstig van de norm afwijkende gedrag en de wijze waarop hij in de toekomst vanuit zijn pathologie met de situatie zal omgaan, heeft de vader het hof geen enkel inzicht kunnen bieden. Dit betekent dat de gevaarzetting voor het gezin van de moeder, voor zover het hof thans kan overzien, nog onverminderd aanwezig is.
Het hof zal het verzoek in het hoger beroep van de vader afwijzen en de beschikking van de
rechtbank met betrekking tot het eenhoofdig gezag bekrachtigen.
Met betrekking tot de omgang:
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW kan de rechter het recht op omgang ontzeggen indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind van twaalf jaar of ouder bij zijn verhoor van ernstige bezwaren heeft doen blijken, of omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
Op grond van hetgeen het hof heeft vastgesteld en overwogen met betrekking tot de situatie die noodzaakt dat het gezag alleen aan de moeder opgedragen blijft, geldt ook dat er ernstige bezwaren zijn om omgang tussen de vader en [minderjarige] toe te staan. Er is sprake van een gevaarzetting, die, in het leven geroepen door de vader, voorshands allereerst door de vader dient te worden opgeheven. Zo kan de vader een begin maken met het veranderen van de bestaande situatie door nadrukkelijk de wens van [minderjarige] te respecteren dat hij niet bij de sportactiviteiten van haar zal verschijnen, ook niet toevallig. Ook zal de vader de privacy van het gezin van de moeder volledig dienen te respecteren, ongeacht of hier al dan niet een gebiedsverbod geldt. Tenslotte mag van de vader verwacht worden dat hij aantoonbare stappen zal hebben gemaakt in de beheersing van zijn emoties en wel zodanig dat daaruit objectief kan en mag worden afgeleid dat van gevaarzetting ten opzichte van het leven van de moeder en haar naasten geen sprake meer zal zijn.
Het hof zal daarom het verzoek van de moeder in zoverre toewijzen dat het recht op omgang voor onbepaalde tijd zal worden ontzegd.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2018, doch uitsluitend voor zover de rechtbank de beschikking van de rechtbank Breda van 3 september 2010 en het daaraan gehechte ouderschapsplan heeft gewijzigd in dier voege dat de rechtbank de vader met ingang van 14 juni 2018 het recht op omgang met
de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
voor de duur van één jaarheeft ontzegd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Breda van 3 september 2010 en het daaraan gehechte ouderschapsplan als volgt:
ontzegt de vader met ingang van 14 juni 2018 het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
voor onbepaalde tijd;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en
jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel
en S.P.A. Wensink-Vergunst, en is op 1 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.