3.11.1.Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 1:253n lid 2 BW bepaalt dat het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing zijn. Op grond daarvan kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die
niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar
nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd
met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien
bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen (thans alleen nog [minderjarige] ) is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. Het hof verwijst naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank op pagina 7 van de bestreden beschikking, onderschrijft deze overwegingen en maakt deze, na eigen weging en beoordeling, tot de zijne.
Het hof voegt daaraan toe dat eenhoofdig gezag van de moeder ook noodzakelijk is. Een belangrijke contra-indicatie voor gezamenlijk gezag is gelegen in de veiligheidsbedreiging voor het gezin van de moeder. Er is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding, waarbij de daden van de vader (stalking en het hierboven omschreven misdrijf tegen de partner van de moeder) zwaar dienen te wegen. De vader laat hierdoor zien dat hij onvoldoende kan aansluiten bij de behoeften en levenswereld van [minderjarige] en dat hij onvoldoende inzicht heeft in wat [minderjarige] nodig heeft aan beslissingskracht en inzet van degene(n) die verantwoordelijk zijn voor haar welzijn. Ter zitting bij het hof heeft de vader gesteld dat de aanleiding tot zijn handelen heeft gelegen in het feit dat hij abrupt uit het dagelijkse leven van zijn kinderen werd geweerd vanaf het moment dat de moeder een relatie
kreeg met haar partner en dat zijn extreme, buitengewoon onaanvaardbare gedrag is
voortgekomen uit (verkeerde) medicatie bij de behandeling van zijn suikerziekte. De moeder heeft erop gewezen dat de aanleiding, voor zover zij dat kan begrijpen, eerder was gelegen in het verbreken van de partnerrelatie met de vader, iets wat hij geen plek heeft kunnen geven. Het hof heeft de vader voorgehouden dat hij in deze procedure geen enkel stuk ter onderbouwing van zijn stellingen heeft ingebracht. Met name ook op het gebied van zijn pathologie, zijn ernstig van de norm afwijkende gedrag en de wijze waarop hij in de toekomst vanuit zijn pathologie met de situatie zal omgaan, heeft de vader het hof geen enkel inzicht kunnen bieden. Dit betekent dat de gevaarzetting voor het gezin van de moeder, voor zover het hof thans kan overzien, nog onverminderd aanwezig is.
Het hof zal het verzoek in het hoger beroep van de vader afwijzen en de beschikking van de
rechtbank met betrekking tot het eenhoofdig gezag bekrachtigen.
Met betrekking tot de omgang:
3.11.2.Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW kan de rechter het recht op omgang ontzeggen indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind van twaalf jaar of ouder bij zijn verhoor van ernstige bezwaren heeft doen blijken, of omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
Op grond van hetgeen het hof heeft vastgesteld en overwogen met betrekking tot de situatie die noodzaakt dat het gezag alleen aan de moeder opgedragen blijft, geldt ook dat er ernstige bezwaren zijn om omgang tussen de vader en [minderjarige] toe te staan. Er is sprake van een gevaarzetting, die, in het leven geroepen door de vader, voorshands allereerst door de vader dient te worden opgeheven. Zo kan de vader een begin maken met het veranderen van de bestaande situatie door nadrukkelijk de wens van [minderjarige] te respecteren dat hij niet bij de sportactiviteiten van haar zal verschijnen, ook niet toevallig. Ook zal de vader de privacy van het gezin van de moeder volledig dienen te respecteren, ongeacht of hier al dan niet een gebiedsverbod geldt. Tenslotte mag van de vader verwacht worden dat hij aantoonbare stappen zal hebben gemaakt in de beheersing van zijn emoties en wel zodanig dat daaruit objectief kan en mag worden afgeleid dat van gevaarzetting ten opzichte van het leven van de moeder en haar naasten geen sprake meer zal zijn.
Het hof zal daarom het verzoek van de moeder in zoverre toewijzen dat het recht op omgang voor onbepaalde tijd zal worden ontzegd.