ECLI:NL:GHSHE:2019:2850
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de toekenning van proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld op € 131.000 voor het jaar 2017. De Heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, en vroeg om een proceskostenvergoeding. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de uitspraken op bezwaar van de Heffingsambtenaar in stand gelaten. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 18 juli 2019 werd de zaak behandeld. De Heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, terwijl belanghebbende zijn eigen koopsom als argument aanvoerde. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten in het taxatierapport goed vergelijkbaar waren met de onroerende zaak van belanghebbende. Het Hof verwierp de stelling van belanghebbende dat de Heffingsambtenaar ten onrechte voorbijging aan zijn eigen koopsom, omdat deze meer dan een jaar voor de waardepeildatum was gerealiseerd.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar gelastte wel dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 512. De uitspraak werd gedaan op 25 juli 2019.