3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellant] heeft meerdere broers, waaronder [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] (hierna: [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] ).
- [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] is de stiefvader van [geïntimeerde] .
- [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] heeft in [vestigingsplaats] een ijzerwarenwinkel annex werkplaats, genaamd [ijzerwaren] IJzerwaren, gehad.
- Op 14 januari 2014 hebben [appellant] en [geïntimeerde] elkaar getroffen in het bedrijf van [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] . Er ontstond toen op enig moment onenigheid tussen hen.
- [appellant] heeft naar aanleiding hiervan op 15 januari 2014 aangifte gedaan van mishandeling tegen [geïntimeerde] . In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer het volgende.
“(…) stapte ze op mij af en begon ze geheel onverwachts op mij in te slaan. Ze sloeg vervolgens meermaals, keihard met tot vuisten gebalde handen, op mij in. (…) Ze sloeg erg hard en trof mij onder andere op mijn hoofd, op mijn armen, op beide kaken, in de buik. Ze bleef op mij inslaan en ik viel in eerste instantie tegen de schuifdeur aan. Deze maakte ze hierna open en duwde mij naar een andere ruimte. Ze bleef slaan en begon ook op mij in te schoppen. Ze schopte met een geschoeide voet meermaals tegen mijn benen en rug. Hierna trok ze mij mee en duwde mij tegen een stalen deur aan. (…) [geïntimeerde] bleef mij echter slaan en schoppen en ik heb mij enkel af kunnen weren. Ik heb niets terug kunnen doen. [geïntimeerde] is circa 2 koppen groter dan ik. Ikzelf ben circa 1,50 meter groot. Hierna gooide ze me tegen een andere ijzeren poort aan. (…) Ze duwde mij tegen die poort aan en vervolgens heeft ze meermaals mijn hoofd tegen de poort geslagen. dat deed ze met volle kracht. Ook het slaan en schoppen gebeurde onafgebroken met flinke kracht.
(…) voelde ik ineens nog een flinke klap op mijn rechter onderkaak. Het betrof een krachtige vuistslag. (…) Mijn lippen en het tandvlees waren aan het bloeden. (…) Ik heb enorme pijn gehad aan mijn hoofd, gezicht, tanden, lippen, buik, knieeen. (…) Ik heb op dit moment nog pijn aan mijn hoofd, nek, beide armen (boven en onderarmen) en de knieeen. (…)
Ik doe bij deze aangifte terzake mishandeling en bedreiging tegen [geïntimeerde] .
(…)
Korte opmerking verbalisant
(…) Ik, [verbalisant] , heb aan het gezicht van aangever geen huidverkleuring of anderszins zichtbare vorm van letsel kunnen waarnemen. Aangever toonde mij, [verbalisant] , ook beide armen, doch ook hier heb ik geen huidverkleuring of anderszins zichtbare vorm van letsel kunnen waarnemen.”
- [appellant] heeft (als productie 3 bij tabblad 1 bij de inleidende dagvaarding) een schriftelijk stuk overgelegd. Daarop staat een handgeschreven verklaring die volgens [appellant] afkomstig is van [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] . Die handgeschreven verklaring houdt in dat [geïntimeerde] zijn dochter is en dat hij haar geen strafblad wil bezorgen en daarom geen getuigenverklaring wil afleggen.
- De politie heeft naar aanleiding van de aangifte een onderzoek ingesteld. [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] heeft geweigerd een verklaring af te leggen tegenover de politie.
- De geneeskundige verklaring van huisarts [huisarts] van 17 januari 2014 vermeldt ten aanzien van een consult van [appellant] van 15 januari 2014 voor zover relevant:
“(…) Uitwendig waargenomen letsel: dikke, kapotte onderlip rechts (…)”
- Bij beslissing van 9 februari 2014 heeft de Officier van Justitie van het arrondissementsparket Limburg aan [appellant] meegedeeld dat naar aanleiding van de door hem gedane aangifte niet tot strafvervolging wordt overgegaan omdat het gebeuren onvoldoende strafwaardig is.
- [appellant] heeft een verklaring van zijn tandarts overgelegd, gedateerd 30 april 2014, waarin staat vermeld:
“Op 25 februari 2014 heeft Dhr [appellant] mijn praktijk bezocht na flinke klappen op zijn gezicht. De eerste premolaar rechtsboven (14) was zeer mobiel en moest worden geëxtraheerd. Om het ontstane probleem op te lossen zou een 3-delige brug gemaakt moeten worden. (…) Daarnaast heeft dhr. [appellant] door het trauma kaakgewrichtsklachten gekregen. (…)”
- [appellant] heeft op 6 mei 2014 een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch tegen de beslissing om niet tot strafvervolging van [geïntimeerde] over te gaan. Naar aanleiding van die klacht heeft de Hoofofficier van Justitie in een ambtsbericht van 16 mei 2014 onder meer het volgende meegedeeld aan de Hoofdavocaat-Gereraal bij het Ressortsparket te ’s-Hertogenbosch:
‘Op 15 januari 2014 deed klager [appellant] aangifte ter zake eenvoudige mishandeling en bedreiging gepleegd door verdachte/beklaagde [geïntimeerde] .
Klager was op 14 januari 2014 bij zijn broer [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] welke eigenaar is
van een ijzerwarenzaak gelegen te [vestigingsplaats] alwaar bovenvermelde mishandeling
en/of bedreiging plaatsgevonden zou hebben.
N.a.v. voornoemde aangifte werd door de politie een onderzoek ingesteld.
Het onderzoek bestond uit:
- het horen van getuigen, te weten
1) [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] (broer van aangever en stiefvader van verdachte);
2) [medewerker bij ijzerwarenzaak 1] (werkzaam bij ijzerwarenzaak);
3) [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] (werkzaam bij ijzerwarenzaak).
- en het horen van verdachte [geïntimeerde]
Hieruit kwam naar voren dat het probleem is ontstaan omdat getuige [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] kennelijk een testament heeft laten opmaken waardoor zijn gehele vermogen naar stiefdochter (verdachte [geïntimeerde] ) gaat (tegen de zin van klager en zijn familie).
Getuige [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] geeft aan dat hij wist dat het testament zo was opgemaakt.
Hij was er altijd van vanuit gegaan dat dit zodanig was opgesteld dat de woning
naar verdachte/beklaagde [geïntimeerde] zou gaan en de ijzerwarenwinkel naar de
broers/familie.
Verdachte [geïntimeerde] heeft inmiddels ook vernomen dat de broers [de broers van appellant] zich aan het bemoeien zijn met de erfenis en dit geeft problemen.
Naar aanleiding van het onderzoek kwam naar voren dat getuigen [medewerker bij ijzerwarenzaak 1] en [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] niks hebben meegekregen van de mishandeling en de bedreiging richting klager.
Wel wordt door getuige [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] aangegeven dat hij geen verwondingen aan klager zijn lichaam of kleding heeft waargenomen. Wel zou klager tegen [medewerker bij ijzerwarenzaak 2] gezegd hebben dat hij op zijn lip geraakt was door verdachte/beklaagde [geïntimeerde] en dat klager pijn had aan zijn lip had.
Getuige [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] wenste geen verklaring af te leggen tegenover de politie.
Verdachte/beklaagde verklaart dat zij klager zo’n 50 keer verzocht heeft de winkel van haar stiefvader [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] te verlaten, maar dat klager niet ging en zij door klager getergd werd en dat klager geroepen zou hebben dat [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] niet haar vader is, waardoor er bij verdachtebeklaagde iets knapte. Verdachte verklaart dat zij hierop klager bij zijn armen heeft gepakt en hem richting de schuifdeur heeft geduwd waarop er enig duw- en trekwerk tussen haar een klager ontstond. Verdachte geeft aan dat klager haar niet los wilde laten en zij zich zelf los wilde trekken en dat zij hierbij met haar ellenboog het gezicht van klager geraakt kan hebben. Verder ontkent beklaagde klager bedreigd te hebben.
Naar aanleiding van dit onderzoek was het Openbaar Ministerie te Limburg van
mening dat er onvoldoende bewijs was aangaande de bedreiging. Dit betrof
immers een zogenaamde één tegen één verklaring
Wat betreft de eenvoudige mishandeling daarvan was het Openbaar Ministerie
van mening dat er sprake was van een beleidssepot 42 (geringe strafwaardigheid van het feit) en daarom niet is overgegaan tot strafvervolging.
Naar aanleiding van het klaagschrift en het nogmaals bestuderen van het proces-verbaal had het Openbaar Ministerie te Limburg mogelijk ook de zaak kunnen afdoen met een beleidssepot 71 (medeschuld benadeelde) dan wel met beleidssepot 73 (beperkte kring).
Gelet op de uit het onderzoek naar voren komende omstandigheden is gebleken dat klager beklaagde heeft uitgelokt en/of getergd en dat het voorval zich in beperkte kring heeft voorgedaan.
In elk geval is het Openbaar Ministerie te Limburg van mening dat er geen
strafvervolging diende plaats te vinden aangaande verdachte [geïntimeerde] , aangezien
een strafvervolging onevenredig zwaar zou zijn.’
- Bij brief van 7 mei 2014 heeft [appellant] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van de beweerde mishandeling. De verzekeraar van [geïntimeerde] heeft in verband daarmee bij e-mail van 23 mei 2014 aan de advocaat van [appellant] onder meer meegedeeld dat de verzekeraar op basis van de huidige gegevens geen aansprakelijkheid kan erkennen. De verzekeraar heeft bij de e-mail van 23 mei 2014 tevens een e-mail van 20 mei 2014 van [geïntimeerde] doorgezonden aan de advocaat van [appellant] . In die e-mail van 20 mei 2014 staat onder meer het volgende:
‘Op de bewuste dag ben ik in de werkplaats gekomen, daar trof ik Dhr. [appellant] aan, Ik vroeg hem wat hij op de zaak kwam doen (de zaak is van mijn vader). Hij zei dat hij mijn vader kwam helpen. Ik antwoordde toen “helpen? je maakt mijn vader zijn testament afhandig, en dat noem jij helpen”. Daarop antwoordde hij “daar wordt je bang van he”.
Vervolgens heb ik hem toegeroepen “d’r uit”, diverse malen, maar dat weigerde hij. Ik heb hem vervolgens bij zijn bovenarmen vast gepakt, en hij mij, en ik heb hem richting de deur van de werkplaats geduwd. (Hij is kleiner als mij). Ik ben en was op dat moment zwanger, heb een neurostimulator vanwege rug en beenklachten, dus heb niet veel kracht, en wilde daarbij mijn kind niet in gevaar brengen. Maar hij liet zich naar de deur bewegen. Vervolgens heb ik hem gezegd dat hij mijn vader met rust moest laten, en
daarop antwoordde hij “ [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] is je vader niet”. (Officieel gezien is [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] mijn stiefvader, maar ik zie hem gewoon als mijn vader en hij mij als zijn dochter).
Vervolgens heb ik de deur van de werkplaats open gemaakt en hem naar de buitenpoort geduwd. Daar heeft hij mij nog tegen de ijzeren poort geduwd, maar vervolgens heb ik kunnen draaien en heb hem ook daar naar buiten geduwd.
Toen hij buiten was wilde ik dat hij mij los liet, en riep ook tegen hem dat hij me los moest laten, maar dat weigerde hij. Ik heb me vervolgens weggedraaid, en in de draai heb ik hem per ongeluk en zeer licht, aan zijn onderlip geraakt. Ik had toen ook een dikke winterjas aan, hij kan er echt niet veel van gevoeld hebben. Vervolgens liet hij mij los en heb ik de buitenpoort dicht kunnen doen, Ik hoorde hem buiten de poort meteen de politie bellen om aangifte te doen van mishandeling. (De politie heeft naderhand gezegd dat hij niet dezelfde dag aangifte heeft gedaan). (…)’
- Op 29 juni 2014 is bewind ingesteld over de goederen van [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] .
- Op 19 augustus 2014 heeft [appellant] in gezelschap van zijn advocaat, zijn broer [broer van appellant 2] en mevr. [goede vriendin] (een goede vriendin van de familie [familienaam van appellant] ), een gesprek gevoerd met [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] . [appellant] heeft een geluidsopname van dat gesprek gemaakt zonder dat [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] daarvan op de hoogte was. In het gesprek is onder meer het voorval van 14 januari 2014 aan de orde gekomen.
- Op 29 augustus 2014 heeft de huisarts nog aanvullend bericht:
“Meneer had, zoals gemeld een dikke, kapotte onderlip rechts. Tevens had hij last van zijn nek, hetgeen bij bewegen pijn gaf. Ook palpatie van de borstkas veroorzaakte pijn. Tenslotte de knie: deze was bij palpatie gevoelig aan de mediale zijde en bij trekken aan de mediale band. Er waren geen haematomen op de borstwand, hij droeg t.t.v. het ongeval een dikke jas, zo vertelde hij mij (was januari). Ik heb de aangedane pijnlijke onderdelen geduid als kneuzing. Weke delen letsel (spieren, gewrichtskapsel, borstwand) hoeft uitwendig geen afwijkingen te geven.”
- Bij beschikking van 25 november 2014 heeft de raadkamer van de Afdeling strafrecht van dit hof het beklag tegen het niet strafrechtelijk vervolgen van [geïntimeerde] afgewezen. Het hof heeft daartoe overwogen, kort samengevat, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is van enig strafbaar feit, gepleegd door [geïntimeerde] jegens [appellant] .
- [appellant] heeft bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Rv aanhangig gemaakt tegen [geïntimeerde] en daarin een verklaring voor recht verzocht dat [geïntimeerde] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te leiden schade als gevolg van de door hem gestelde mishandeling van 14 januari 2014. Bij beschikking 10 juni 2015 (zaaknummer C/03/204309 / HA RK 15-71) heeft de rechtbank, kort gezegd, dat verzoek afgewezen.
- Op verzoek van [appellant] heeft in de periode van maart tot en met mei 2016 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. In het kader van dat voorlopig getuigenverhoor zijn meerdere getuigen gehoord over het voorval van 14 januari 2014 tussen [appellant] en [geïntimeerde] . [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] heeft tijdens dit voorlopig getuigenverhoor als getuige een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] , samengevat:
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van de mishandeling van 14 januari 2014;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, te vermeerderen met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 14 januari 2014 meermalen met gebalde handen op zijn hoofd, tegen zijn armen, op beide kaken en in de buik geslagen. Ook heeft [geïntimeerde] meermalen met geschoeide voet tegen de benen en rug van [appellant] geschopt, en [appellant] met volle kracht met zijn hoofd tegen de poort geslagen. [geïntimeerde] heeft door [appellant] zo te mishandelen onrechtmatig gehandeld jegens [appellant] en [appellant] heeft daardoor letsel opgelopen.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
[geïntimeerde] heeft [appellant] niet geslagen of geschopt. Wel heeft [geïntimeerde] [appellant] in de richting van de schuifdeur geduwd, waarna enig duw- en trekwerk is ontstaan. Toen [appellant] [geïntimeerde] niet wilde loslaten, heeft zij zichzelf moeten lostrekken. Mogelijk heeft [geïntimeerde] daarbij het gezicht van [appellant] geraakt.
3.2.4.In het vonnis van 29 maart 2017 heeft de rechtbank, samengevat, als volgt geoordeeld.
- De door [appellant] op een USB-stick als bewijs aangeboden beeld- en geluidsopname van een gesprek dat op 19 augustus 2014 heeft plaatsgevonden met [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] wordt niet tot het bewijs toegelaten. [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] heeft immers met een beroep op zijn verschoningsrecht geen verklaring willen afleggen ten overstaan van de politie en de civiele rechter, en het gesprek is zonder medeweten van en zonder instemming van [broer van appellant en stiefvader van geintimeerde] opgenomen. Er is hier niet alleen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs maar ook van bijkomende omstandigheden die meebrengen dat de geluidsopname van het bewijs moet worden uitgesloten (rov. 4.1 tot en met 4.7).
- [appellant] draagt de bewijslast van zijn stelling dat hij op de door hem aangegeven wijze is mishandeld door [geïntimeerde] (rov. 4.8).
- [appellant] is er niet in geslaagd om te bewijzen dat [geïntimeerde] hem op 14 januari 2014 meermalen heeft geslagen, geschopt en zijn hoofd met kracht tegen de poort heeft geslagen, en daarmee onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld (rov. 4.12 tot en met 4.14).
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.