ECLI:NL:GHSHE:2019:2824

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
200.257.973_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een langdurige ex-partnerstrijd tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, appellante, verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De moeder erkent de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige], maar betoogt dat de ondertoezichtstelling niet langer zinvol is, gezien het gebrek aan verbetering na drie jaar. De ouders zijn verwikkeld in een heftige ex-partnerstrijd, die de ontwikkeling van [minderjarige] negatief beïnvloedt. Het hof oordeelt dat de bemoeienis van de gecertificeerde instelling (GI) noodzakelijk blijft om de zorgregeling te waarborgen en de ouders te ondersteunen in het verder vormgeven van hun ouderschap. Het hof wijst het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen af, omdat dit [minderjarige] mogelijk verder zou belasten. De beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen wordt bekrachtigd, met de noodzaak om de hulpverlening voort te zetten en de communicatie tussen de ouders te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 juli 2019
Zaaknummer : 200.257.973/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/258906 / JE RK 18-2876
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 27 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 april 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat er geen verlenging ondertoezichtstelling zal zijn dan wel dat de ondertoezichtstelling in tijd beperkt wordt tot maximaal drie maanden.
Verder heeft de moeder verzocht te bepalen dat er in het belang van [minderjarige] een bijzondere curator ex artikel 1:250 BW wordt benoemd, althans dat het hof in het belang van [minderjarige] een beslissing neemt die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 mei 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M. van Riet (waarnemend advocaat);
  • de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogdijwerker de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna partijen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 februari 2019;
  • de brief van de raad van 27 juni 2019 waarin de raad aankondigt niet ter zitting te verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn in 1998 met elkaar gehuwd. In het jaar 2006 zijn ze uit elkaar gegaan. In december 2015 is de echtscheiding uitgesproken. Tijdens hun huwelijk is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder en verblijft één weekend in de veertien dagen bij de vader van zaterdag tot maandagochtend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 5 september 2016 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 5 maart 2019 voor de duur van een jaar, aldus tot 5 maart 2020.
3.4.1.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] geeft aan dat hij het bij de vader thuis niet bijzonder fijn vindt. [minderjarige] heeft ten overstaan van de rechter aangegeven dat hij bijzonder onheus zou worden bejegend door de vader. De rechter gaf aan dat [minderjarige] “echt” overkwam en het hem niet voorkwam als een ingestudeerd verhaaltje. Na de zitting hebben de ouders hierover gesproken. [minderjarige] begint het gevoel te krijgen dat hij niet geloofd en gehoord wordt. [minderjarige] is hulpmoe en heeft behoefte aan rust. In het verleden heeft hij een groot aantal trainingen gehad (Piep zei de muis, Rots en Water en KIES) en hij heeft drie jaar een kindercoach gehad.
Er is goed overleg met de vrijwillige hulpverlening en de ouders werken gezamenlijk aan de communicatieverbetering, welke op dit moment voldoende verloopt. Dat [minderjarige] uitspraken doet die aan de moeder worden verweten, kan geen grond zijn om de ondertoezichtstelling te verlengen. De ondertoezichtstelling wordt ten onrechte ‘gebruikt’ om de hulpverlening te waarborgen.
De moeder ontkent ten stelligste dat zij [minderjarige] steunt om de vader te diskwalificeren. De moeder heeft een luisterend oor voor haar zoon, maar de rechtbank geeft aan dat de moeder [minderjarige] wellicht beïnvloedt dan wel stimuleert. Dat is incorrect en bijzonder grievend voor haar.
3.4.2.
Ter zitting van het hof heeft de moeder hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd.
De ontwikkelingsbedreiging is bij [minderjarige] nog steeds aanwezig, maar dit rechtvaardigt geen verlenging van de ondertoezichtstelling. Na drie jaar ondertoezichtstelling is er nog geen positieve verandering tot stand gekomen. Er is geen passende hulp en daarom heeft de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde meer. De moeder heeft haar best heeft gedaan en zij vindt het spijtig dat zij de zwarte piet krijgt toegeschoven. [minderjarige] wordt steeds ouder en kan beter verwoorden wat er tijdens de weekenden bij zijn vader gebeurt. De moeder heeft zorgen om [minderjarige] als ze ziet hoe hij terugkomt van zijn vader en hij haar vertelt hoe het weekend is verlopen. Als de ondertoezichtstelling er niet meer zou zijn en de moeder daartoe niet meer gehouden wordt, zal zij [minderjarige] niet dwingen om naar zijn vader te gaan. Als moeder wordt die verantwoordelijkheid bij haar neergelegd. Van haar hoeft hij niet te gaan. De moeder accepteert de hulp van Yvoor en zij zal dit blijven voortzetten. De moeder wil nu vooral dat [minderjarige] rust krijgt en dat hij vrij is van alles. [minderjarige] wil geen hulp meer. De vader moet hulp krijgen.
3.5.1.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] ondervindt veel last van zijn ouders, hoe zij met elkaar omgaan. [minderjarige] is graag bij zijn moeder en graag bij zijn vader. [minderjarige] heeft een tijdje een ambivalente houding naar de vader gehad. De laatste maanden vinden [minderjarige] en de vader dat de bezoeken beter gaan. Er is meer rust gekomen. [minderjarige] lijkt zijn plekje binnen het nieuwe samengestelde gezin van de vader te hebben gevonden.
In april 2018 heeft Yvoor een intake met de ouders gehad. Yvoor schat de haalbaarheid van gezamenlijke gesprekken (ouderschapsreorganisatie) zeer laag in en stelt voor om met individuele oudertrajecten te starten. De ouders doorlopen een traject bij Yvoor gericht op het invullen van solo parallel ouderschap.
Alle inzet van eerder ingezette hulpverlening gericht op samen invullen van ouderschap, zijn weinig effectief gebleken en hebben eerder tot verheviging van de strijd geleid dan dat dit problemen heeft helpen oplossen. Onlangs heeft er een RTO (rondetafeloverleg) plaatsgevonden met de ouders, de gezinsvoogd en met de ouderbegeleiders van Yvoor. In dit overleg is vastgesteld dat de ouders compleet ander gedrag van [minderjarige] ervaren en een geheel eigen interpretatie geven aan de wijze waarop [minderjarige] het contact met respectievelijk zijn moeder en vader heeft. Vanuit Yvoor is een kindercoach ( [kindercoach] van Yvoor) ingezet om zijn beleving in kaart te brengen. [minderjarige] vertoonde veel weerstand tegen de gesprekken met de kindercoach. Yvoor vindt het niet helpend om het kindercoachtraject voort te zetten.
De kern van de problematiek blijft de strijd tussen de ouders waarbij de moeder diskwalificerend is ten opzichte van de vader en de vader niet in staat is om hetgeen bij de moeder gebeurt los te laten en vanuit deze drijfveer in strijd blijft waardoor [minderjarige] vastzit in zijn loyaliteiten. De vader heeft geen vertrouwen meer in solo parallel ouderschap.
De hulpverlening is van mening dat [minderjarige] klem zit tussen zijn ouders en daarin handelt om met rust gelaten te worden. De gezinsvoogd deelt de zorgen van de vader dat de moeder [minderjarige] op zijn woord gelooft over de vermeende mishandelingen. Zij is hierin mogelijk bevestigend naar [minderjarige] en [minderjarige] maakt hier gebruik/misbruik van. Het is goed voor te stellen dat [minderjarige] zich een weg zoekt in de strijd tussen de ouders en daarin de ouders naar elkaar kan uitspelen.
Het is belangrijk dat de hulpverlening voor [minderjarige] wordt voortgezet en de continuering van de hulpverlening blijft gewaarborgd.
3.5.2.
Ter zitting van het hof heeft de GI hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd.
Het klopt dat de moeder nog steeds bereid is om mee te werken aan het voortzetten van solo parallel ouderschap onder begeleiding van Yvoor. De vader wilde ermee stoppen en de gezinsvoogdijwerker heeft tijdens één van de laatste gesprekken hard moeten werken om de vader aan boord te houden. De GI blijft inzetten op solo parallel ouderschap. Nu beide ouders zich hier weer voor willen inzetten, zal de GI tijdens de ondertoezichtstelling ook werken aan verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders. De GI deelt de door de vader geuite zorg dat [minderjarige] niet meer naar hem zal gaan als de ondertoezichtstelling zou wegvallen.
 ONDERTOEZICHTSTELLING
3.6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.3.
De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weliswaar ziet, maar dat voortzetting van de ondertoezichtstelling niet zinvol is. Het hof volgt de moeder niet in dit standpunt. De professionele hulp van de GI binnen het kader van de ondertoezichtstelling vormt op dit moment een noodzakelijk middel om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, gelet op het volgende.
3.6.4.
Uit het dossier is gebleken dat [minderjarige] sterk emotioneel belast is door de langdurige en heftige ex-partnerstrijd tussen zijn ouders. Ter illustratie: de ouders gingen uit elkaar toen [minderjarige] nog een baby was en het kostte de ouders negen jaren om hun echtscheiding rond te krijgen. Vrijwillige noch gedwongen hulpverlening heeft er tot op heden toe geleid dat de ouders de strijdbijl hebben begraven. [minderjarige] ervaart nog steeds onvoldoende ruimte om vrij/ongedwongen contact met beide ouders aan te gaan en hij heeft hier zichtbaar last van. Het hof heeft dit ook bevestigd gezien tijdens het gesprek dat het hof met [minderjarige] heeft gehad. [minderjarige] moest huilen en gaf bij herhaling luid en duidelijk aan dat hij nog maar één oplossing ziet en dat is om niet meer naar zijn vader te gaan; een andere oplossing was voor [minderjarige] niet bespreekbaar. [minderjarige] wil geen hulp meer, hij heeft alles al gedaan. Uit het dossier is gebleken dat [minderjarige] inderdaad al vele vormen van hulpverlening heeft gehad: Piep zei de Muis, tweemaal Rots en Water, een KIEScoach traject en tot slot een kindercoach. Het hof begrijpt heel goed dat [minderjarige] genoeg heeft van alle hulpverlening en dat hij nu zijn eigen oplossing heeft gevonden om uit de strijd van zijn ouders te ontsnappen door niet langer naar zijn vader te willen gaan. Dit vindt het hof – hoe begrijpelijk ook vanuit [minderjarige] bezien – geen goede oplossing. [minderjarige] heeft allebei zijn ouders nodig en het is in het belang van zijn (identiteits-) ontwikkeling dat hij een onbelast contact met zijn beide ouders kan hebben. Als kind moet hij de mogelijkheid krijgen om te genieten van de tijd die hij bij zijn moeder én bij zijn vader doorbrengt. Dit kan [minderjarige] nu duidelijk niet. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat [minderjarige] zich zeer negatief uitlaat over zijn vader en wat hij meemaakt tijdens de weekenden die hij bij zijn vader doorbrengt. De uitspraken die [minderjarige] hierover doet, geven het hof (ook) veel reden tot zorg.
3.6.5.
Het hof acht het van belang dat de gezinsvoogd de komende tijd verder gaat inzetten op het solo parallel ouderschap en verbetering van de onderling communicatie tussen de ouders. Beide ouders zijn belast met het gezag over [minderjarige] en hiervoor is het vereist dat zij met elkaar de communicatie aangaan. De gedachte achter het solo parallel ouderschap is dat de ouders met elkaar omgaan met respect zonder zich met elkaar te bemoeien. Ze dienen zich te focussen op [minderjarige] en hun eigen relatie met [minderjarige] en niet met hun relatie ten opzichte van elkaar of het ouderschap van de ander, waarbij beide ouders elkaar leren te vertrouwen zodat [minderjarige] niet langer wordt belast met onderliggende spanningen. Dit kunnen de ouders nu nog niet en het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders dit in het vrijwillig kader wel voor elkaar krijgen. Ter zitting is gebleken dat de gezinsvoogdijwerker flink zijn best heeft moeten doen om de vader op het spoor van solo parallel ouderschap te houden nadat de vader eerst had aangegeven te willen stoppen met dit traject. Het hof acht het positief dat beide ouders inmiddels hun bereidheid hebben uitgesproken om nog langer hieraan mee te werken. Er valt zeker nog winst te behalen. Het hof rekent erop dat de ouders deze kans met beide handen aangrijpen en, in het belang van [minderjarige] , deze hulpverlening verder accepteren en zich daarvoor ook openstellen zodat zij uiteindelijk zelf een situatie gaan creëren waarbij [minderjarige] zich veilig en prettig voelt bij zijn moeder én zijn vader.
3.6.6.
Een andere zorg die het hof nu heeft is dat het wegvallen van de ondertoezichtstelling consequenties heeft voor het contact dat de vader nu met [minderjarige] heeft. [minderjarige] is er vrij helder in dat hij niet meer naar zijn vader wil en het hof is gebleken dat de moeder ontvankelijk is voor deze signalen. Desondanks loopt de zorgregeling nog wel en verblijft [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij zijn vader. Het hof vreest, mede gezien de houding van de moeder ter zitting, dat de moeder niet langer zal meewerken aan de zorgregeling als er geen gezinsvoogd meer is die hierop toeziet. Dit acht het hof niet in het belang van [minderjarige] .
3.6.7.
Kortom: om te waarborgen dat de zorgregeling wordt nageleefd en om ervoor te zorgen dat beide ouders (met name de vader) de hulpverlening – in het bijzonder de hulpverlening van Yvoor die is gericht op solo parallel ouderschap – blijven accepteren, acht het hof voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk en gerechtvaardigd. Het hof ziet geen aanleiding om de ondertoezichtstelling met een kortere termijn te verlengen dan de rechtbank heeft gedaan. De volledige termijn van één jaar is noodzakelijk om het tij te keren, gelet op de ernst van ouderproblematiek en de daarmee samenhangende ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
3.6.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd.
 BIJZONDERE CURATOR
3.7.1.
De moeder verzoekt het hof een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] . [minderjarige] voelt dat er aan hem wordt getrokken, met name door de hulpverlening. Een bijzondere curator zal een onafhankelijke rol van betekenis voor [minderjarige] kunnen gaan vervullen. Ter zitting van het hof heeft de moeder gewezen op een uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch van 20 december 2018 waarbij een bijzondere curator is benoemd omdat er onvoldoende zicht was op wat er voor het kind nodig was om het kind te helpen. De moeder wil dit voor [minderjarige] ook; het hof kan zich dan beter een oordeel vormen.
3.7.2.
De GI acht benoeming van een bijzondere curator niet in het belang van [minderjarige] . Dit betekent opnieuw een nieuw persoon in het leven van [minderjarige] , terwijl de gezinsvoogd zich juist op de achtergrond houdt om [minderjarige] niet nog meer te belasten.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen over een minderjarige als er een wezenlijk conflict bestaat tussen de minderjarige en degene die als wettelijk vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast. De wetgever heeft daarbij gedacht aan concrete problemen (Hoge Raad 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4850). De rechter mag slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaan, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd tussen de minderjarige en de gezaghebbende ouder(s).
3.7.4.
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen reden tot benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige] . Iedereen is het erover eens dat [minderjarige] ‘hulpverleningsmoe’ is en de moeder geeft zelf aan dat [minderjarige] rust wil. Dit is ook wat [minderjarige] bij herhaling tegen het hof heeft gezegd: hij wil niet meer praten. Het hof vreest dat benoeming van een bijzondere curator [minderjarige] alleen maar méér zou gaan belasten. Anders dan in de uitspraak van het hof waar de moeder naar verwijst, heeft [minderjarige] aan het hof duidelijk zijn mening gegeven. Daarnaast is het voor het hof helder wat [minderjarige] nodig heeft. De problemen die [minderjarige] ervaart, bestaan er immers voornamelijk uit dat hij last heeft van de aanhoudende strijd waarin zijn ouders met elkaar zijn verwikkeld met [minderjarige] zelf als inzet. Het hof benadrukt in dit kader dat het aan de ouders is om zodanige keuzes te maken dat zoveel mogelijk aan de belangen van [minderjarige] wordt tegemoet gekomen en om mogelijke problemen tussen hen als ouders op te lossen en [minderjarige] niet met de tussen hen bestaande conflicten te belasten. Het hof heeft dan ook voldoende zicht op het probleem en heeft hiervoor de bevindingen van een bijzondere curator niet nodig. De ouders zouden er goed aan doen hun strijd te staken en erop te vertrouwen dat de andere ouder – ieder op zijn of haar beurt – het beste voor heeft met [minderjarige] .
Op grond van het vorenstaande wijst het hof verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige] af.
3.8.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking bekrachtigd wordt. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten van deze procedure draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.M.A.W. Erven en is op 25 juli 2019 uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.