ECLI:NL:GHSHE:2019:2817

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
200.243.985_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na beëindiging gezamenlijk gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 mei 2018, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] is beëindigd en het gezag aan de moeder is toegewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A. Houtman, verzoekt de beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling toe te wijzen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. I. Gerrand, verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 juni 2019, waarbij de raad voor de Kinderbescherming ook aanwezig was.

De vader heeft aangevoerd dat de wettelijke vereisten voor eenhoofdig gezag niet zijn vervuld en dat er verbeteringen zijn in de communicatie tussen hem en de moeder. Hij heeft sinds augustus 2018 hulp gezocht voor zijn psychische klachten en is bereid om zijn therapeut in te schakelen voor verdere communicatie met de moeder. De moeder daarentegen betwist dat de vader zijn verantwoordelijkheden als gezagsouder heeft genomen en heeft geen vertrouwen in zijn vermogen om constructief te communiceren.

Het hof oordeelt dat de vader niet in staat is geweest om zijn verantwoordelijkheden als gezagsouder te nemen en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het gezamenlijk gezag eindigt. Wel wordt de vader ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een begeleide omgangsregeling, gezien de gewijzigde omstandigheden. Het hof verwijst de partijen naar de Combinatie Jeugdzorg voor de uitvoering van de omgangsregeling, waarbij de verdere invulling in overleg zal plaatsvinden. De beslissing van het hof is op 25 juli 2019 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 juli 2019
Zaaknummer: 200.243.985/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/331658 / FA RK 18-1140
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. I. Gerrand.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2018, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te
vernietigen en het verzoek van de moeder om eenhoofdig ouderlijk gezag alsnog af te wijzen, de man alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling en dit verzoek toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2018, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel dit hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Houtman;
-de moeder, bijgestaan door mr. M.H.A.J. Slaats, die waarnam voor mr. Gerrand;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 april 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 22 mei 2019.
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 2 juli 2018; deze stukken zijn bij het hof ingekomen na de mondelinge behandeling. Namens de man is ermee ingestemd dat het hof deze stukken bij zijn beoordeling betrekt.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
Bij beschikking van de rechtbank van 30 oktober 2017 is het verzoek van de vader om een zorgregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt. Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek een zorgregeling vast te stellen.
3.3.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
Aan de wettelijke vereisten voor eenhoofdig gezag wordt niet voldaan. Een slechte communicatie tussen partijen dient niet tot eenhoofdig gezag te leiden. Gelet op de hulpverlening die de man sinds augustus 2018 voor zijn psychische klachten heeft ingeschakeld is een verbetering van de verstandhouding tussen partijen op (korte) termijn mogelijk. Uit de overgelegde WhatsApp berichten blijkt ook feitelijk dat partijen weer contact met elkaar hebben en in staat zijn om met elkaar aangelegenheden betreffende [minderjarige] te bespreken. Bovendien is eenhoofdig ouderlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] , zeker niet wanneer de vader in de toekomst weer contact met [minderjarige] zal hebben. Uit de overgelegde berichten van de therapeut van de vader blijkt dat de vader profiteert van de geboden behandeling. De vader is bereid om zijn therapeut te vragen om nadere informatie aan de moeder te verstrekken over de fasering van de behandeling van de vader.
De moeder zou ook kunnen aanschuiven bij een gesprek tussen de vader en zijn therapeut en aan de therapeut een aantal vragen kunnen stellen over de behandeling van de vader.
De vader heeft inderdaad twee keer geen toestemming gegeven in het kader van een gezagsbeslissing, eenmaal zonder reden, de andere maal omdat hij eerst de noodzaak van een
behandeling van [minderjarige] wilde vernemen.
Verder dient de vader op grond van gewijzigde omstandigheden alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek om een zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] vast te
leggen. De vader wordt inmiddels behandeld voor zijn psychische problematiek. Hij heeft zich eveneens gewend tot [instelling] voor hulp bij contactherstel met [minderjarige] en opvoedondersteuning. De mogelijkheden voor (begeleid) contact tussen de vader en [minderjarige]
dienen te worden onderzocht, bijvoorbeeld via een traject bij het omgangshuis waar tevens ouderschapsbemiddeling kan plaatsvinden. Dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] in het verleden niet goed is verlopen, is niet in alle gevallen aan de vader te wijten.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen ten aanzien van het gezag. De vader heeft belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige] belemmerd. Hij heeft verder nooit invulling gegeven aan zijn rol als gezagsouder. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader nu wel zijn verantwoordelijkheden als vader zal nemen, dat de hulpverlening vruchten afwerpt en dat de vader in staat is tot een constructieve communicatie met de moeder.
Met betrekking tot de omgang heeft de moeder in de brief van haar advocaat van 2 juli 2019 ermee ingestemd dat er begeleide omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] bij de Combinatie Jeugdzorg te [plaats] . De moeder acht het daarbij wel van belang dat de vader zijn behandeling voortzet, dat er vanuit de behandelaars of de Combinatie Jeugdzorg geen contra-indicaties zijn en dat bij het te volgen traject goed bekeken wordt wat de mogelijkheden van [minderjarige] en de vader zijn.
3.6.
De raad heeft ter zitting - in het kort - het volgende verklaard.
Het is een positieve ontwikkeling dat de vader zich onder behandeling heeft gesteld. Uit het bericht van de therapeut van de vader blijkt dat het contact tussen de vader en [minderjarige] in een voorspelbare omgeving zal dienen te worden opgebouwd. Een omgangshuis kan in een dergelijke omgeving voorzien. In een omgangshuis kunnen ook bemiddelende gesprekken tussen de ouders plaatsvinden. [minderjarige] toont als een gezond kind, dat niet in een bijzondere mate kwetsbaar is. Met begeleiding zou [minderjarige] het traject bij het omgangshuis aan moeten kunnen. Na het traject bij het omganghuis kan eventueel het netwerk van de ouders of een BOR-vrijwilliger betrokken worden bij de begeleiding van de omgang.
De raad is van mening dat de rechtbank met betrekking tot het gezag een juiste beslissing heeft genomen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen,
of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:253n BW.
3.7.3.
Uit de stukken en het besprokene ter zitting van het hof blijkt dat de verstandhouding tussen de ouders nog steeds in enige mate verstoord is en dat zij op dit moment niet goed in staat zijn om op constructieve wijze met elkaar te communiceren. Gedurende een aantal jaren heeft er in het geheel geen communicatie tussen de ouders plaatsgevonden. Weliswaar blijkt uit de door de vader overgelegde appberichten dat de ouders sinds begin 2019 weer contact met elkaar hebben en aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] met elkaar bespreken, maar deze positieve ontwikkeling is nog pril.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval de ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet met elkaar communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijks leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader zijn verantwoordelijkheden als vader met gezag tot op heden niet dan wel onvoldoende heeft genomen. Zo is er voor belangrijke zaken ten aanzien van [minderjarige] , zoals de aanvraag van een ID-kaart en het doen van een intelligentietest, door de vader geen toestemming verleend, waardoor de moeder vervangende toestemming aan de rechtbank heeft moeten vragen en bij beschikking van de rechtbank van 22 maart 2018 heeft gekregen. Uit het rapport van de raad van 28 maart 2017 blijkt dat er bij de vader sprake is van een inadequate coping waarbij hij als de spanning oploopt, kiest voor een harde lijn of zich terugtrekt uit de situatie. Sinds augustus 2018 heeft de vader zich onder behandeling gesteld van een systeemtherapeut. Uit het bericht van de therapeut van 11 maart 2019 blijkt dat de vader werkt aan zijn communicatievaardigheden en aan zijn coping en dat de therapie vruchten afwerpt. Tegelijkertijd stelt het hof evenwel vast dat ook deze positieve ontwikkeling nog betrekkelijk pril is.
Verder is van belang dat er sinds december 2015 geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] ; de vader kent [minderjarige] nauwelijks. Hierdoor is een behoorlijke invulling van het gezag door de vader niet mogelijk. De feitelijke situatie is zodanig dat de moeder alle beslissingen ten aanzien van [minderjarige] neemt.
Alles in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof met de rechtbank en de raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat het gezamenlijk gezag van de ouders eindigt en dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over haar. Hetgeen de vader heeft aangevoerd voor behoud van het gezamenlijk gezag leidt niet tot een ander oordeel. De grief van de vader ten aanzien van het gezag slaagt niet. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Omgang
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de
ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.8.2.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader wegens gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de situatie waarover de rechtbank bij beschikking van 30 oktober 2017 oordeelde, ontvankelijk is in zijn verzoek om een (begeleide) omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen. De vader volgt sinds augustus 2018 een systeemtherapie en blijkens een bericht van de therapeut werpt deze therapie zijn vruchten af.
3.8.3.
Het hof neemt bij de vaststelling van een omgangsregeling een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Een verzoek van de niet-gezaghebbende ouder om een omgangsregeling kan slechts worden afgewezen, indien de ontzeggingsgronden, zoals vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW zich voordoen.
3.8.4.
In de brief van 2 juli 2019 heeft de moeder ingestemd met begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] bij de Combinatie Jeugdzorg te [plaats] . Namens de vader is - desgevraagd door de griffier van het hof - te kennen gegeven dat de vader akkoord is met de inhoud van voormelde brief.
3.8.5.
Met de raad en gelet op de standpunten van partijen acht het hof een verwijzing naar de Combinatie Jeugdzorg te [plaats] in het belang van [minderjarige] . De omgang dient voorzichtig en onder professionele begeleiding te worden opgebouwd, waarna - in overleg met [instelling] of andere hulpverleners - zal moeten worden beoordeeld of een definitieve omgangsregeling kan worden vastgesteld, en zo ja, in welke vorm. Het hof zal dan ook bepalen dat de vader recht heeft op begeleide omgang met [minderjarige] . Het hof zal partijen verwijzen naar het omgangshuis van de Combinatie Jeugdzorg, nu dit een veilige omgeving aan [minderjarige] en aan de moeder biedt. Vorm, frequentie en duur van de omgang zullen door het omgangshuis in overleg met partijen worden bepaald.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot de hierna vermelde datum, met het
verzoek aan het omgangshuis het hof uiterlijk een week vóór die datum schriftelijk te informeren over het door het omgangshuis schriftelijk vast te leggen verloop en evaluatie van de omgangsregeling.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 mei 2018 voor zover daarbij het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , is beëindigd en is bepaald dat het gezag over [minderjarige] voornoemd voortaan aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
bepaalt - met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
30 oktober 2017 - dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] voornoemd, in het omgangshuis van de Stichting De Combinatie Jeugdzorg, waarbij de verdere invulling
zal geschieden in nader overleg tussen partijen en de Stichting De Combinatie;
houdt de verdere behandeling van de zaak, voor zover het de omgangsregeling betreft, pro forma aan tot 19 december 2019 met het verzoek aan de Stichting De Combinatie om uiterlijk een week vóór die datum een rapport over het verloop van de begeleide omgang over te leggen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, L.Th.L.G. Pellis en M.A. Ossentjuk en is op 25 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.