ECLI:NL:GHSHE:2019:2792

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.225.255_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte. Geweld tegen bovenbuurman als grond voor ontbinding en ontruiming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een huurgeschil tussen [appellant], een huurder, en Stichting Sint Trudo, de verhuurder. De zaak betreft geweld dat [appellant] heeft gepleegd tegen zijn bovenbuurman, wat aanleiding geeft tot de vraag of dit geweld kan leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Het hof heeft eerder, in een tussenarrest van 23 april 2019, [appellant] de gelegenheid gegeven om uitsluitsel te verschaffen over een eerder vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld voor mishandeling van de bovenbuurman op 3 december 2016. In dat vonnis was vastgesteld dat [appellant] de bovenbuurman met gebalde vuist op het gezicht had geslagen, en zijn beroep op noodweer(exces) was verworpen.

Het hof heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] in stand is gebleven en dat dit in beginsel betekent dat hij zich heeft misdragen op een wijze die een tekortkoming inhoudt van zijn verplichtingen als huurder. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, waarbij het heeft overwogen dat de tekortkomingen van Trudo bij de afhandeling van klachten van [appellant] niet aan de ontbinding van de huurovereenkomst afdoen. Het hof heeft geconcludeerd dat het woonbelang van [appellant] niet opweegt tegen zijn tekortkomingen, en heeft het vonnis van de kantonrechter van 3 augustus 2017 bekrachtigd.

De uitspraak resulteert in een veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op een totaal van € 2.458,=, inclusief griffierecht en salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch en openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.225.255/01
arrest van 23 juli 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen:
Stichting Sint Trudo,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: Trudo,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 23 april 2019 in het hoger beroep van het
door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 5720682 \ CV EXPL 17-1687 tussen partijen gewezen vonnis van 3 augustus 2017.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 23 april 2019;
- de akte van [appellant] van 21 mei 2019 met twee producties;
- de antwoordakte van Trudo van 18 juni 2019.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1
Bij tussenarrest van 23 april 2019 heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld uitsluitsel te verschaffen over het hoger beroep dat [appellant] tegen het vonnis van de politierechter van 14 juli 2017 heeft ingesteld. [appellant] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door het overleggen van het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof van 4 mei 2018 en van de akte van 8 mei 2018 waarmee tegen dat arrest beroep in cassatie is ingesteld.
6.2
In het arrest van 4 mei 2018 is bewezen verklaard dat [appellant] ‘op 3 december 2016 te [woonplaats] [betrokkene] heeft mishandeld door hem met gebalde vuist op het gezicht/de lip te slaan’. Het beroep van [appellant] op noodweer(exces) is verworpen. [appellant] is veroordeeld tot, samengevat, een taakstraf van 60 uur, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde gedurende de proeftijd een contactverbod met [betrokkene] , en tot betaling van € 1.263,95 met wettelijke rente aan (im)materiële schadevergoeding ten behoeve van [betrokkene] . Over het verloop van het beroep in cassatie vermeldt [appellant] verder niets.
6.3
In haar antwoordakte heeft Trudo de overgelegde producties niet betwist. Volgens Trudo doet zich de situatie voor als bedoeld in rechtsoverweging 3.6 van het tussenarrest en dienen de grieven van [appellant] verworpen te worden. De akte tot cassatie doet daaraan volgens Trudo niet af. In de door Trudo bedoelde rechtsoverweging heeft het hof onder meer overwogen dat wanneer de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] in verband met het incident op 3 december 2016 in stand is gebleven, daarmee in beginsel vast staat dat hij zich tegenover [betrokkene] heeft misdragen op een wijze die een tekortkoming inhoudt van zijn verplichting als huurder om zich jegens zijn buren te onthouden van overlast en fysiek geweld, zeker gelet op de afspraken die tussen [appellant] en Trudo zijn gemaakt naar aanleiding van eerdere incidenten, zoals in het tussenarrest in 3.1 onder c) vermeld. Voor dat geval heeft het hof geoordeeld dat eventuele tekortkomingen van Trudo bij afwikkeling van klachten van [appellant] daar niet aan afdoen, terwijl het woonbelang van [appellant] niet opweegt tegen diens tekortkoming.
6.4
Het hof overweegt hierover het volgende. Trudo heeft gelijk dat de door het hof bedoelde situatie zich thans voordoet. Ook in hoger beroep is [appellant] veroordeeld vanwege de mishandeling van [betrokkene] op 3 december 2016 en is zijn beroep op noodweer(exces) verworpen. Dat de akte tot cassatie enig vervolg heeft gehad is gesteld noch gebleken, terwijl er tussen die akte en het moment waarop [appellant] deze heeft overgelegd inmiddels ruim een jaar is verstreken. Het hof gaat daarom uit van de gang van zaken zoals vastgesteld in het arrest in de strafzaak, dat een bevestiging behelst van de stellingen van Trudo over het incident op 3 december 2016 en de rol van [appellant] daarbij. [appellant] betwist bovendien niet dat hij [betrokkene] heeft geslagen.
6.5
Grief I van [appellant] , die betrekking heeft op zijn rol bij de incidenten in 2011 en 2016, wordt verworpen aangezien het laatste incident - gelet ook op de tussen partijen gemaakte afspraken naar aanleiding van het incident op 3 oktober 2015 - een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst oplevert die de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt. Hetgeen [appellant] in dit verband verder naar voren heeft gebracht is onvoldoende voor een beroep op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW zodat ook grief III, die daarop ziet, wordt verworpen.
6.6
Zoals in het tussenarrest reeds aangekondigd is het hof van oordeel dat eventuele tekortkomingen van Trudo bij afwikkeling van klachten van [appellant] daar niet aan afdoen, zodat grief II eveneens faalt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over zijn woonbelang, ten slotte, weegt niet op tegen diens tekortkoming, zodat ook grief IV die daarop betrekking heeft, faalt. Het hof kan zich vinden in het oordeel van de kantonrechter hierover en sluit zich daarbij aan.
6.7
Nu alle grieven zijn verworpen, zal het vonnis van 3 augustus 2017 worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 3 augustus 2017 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Trudo begroot op € 716,= aan griffierecht, op € 1.611,= aan salaris advocaat
en wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2019.
griffier rolraadsheer