ECLI:NL:GHSHE:2019:2788

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
20-000332.19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging en stalking met meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor belaging van meerdere slachtoffers gedurende een lange periode. Het hof heeft de straf verhoogd naar 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft de verdachte ook een meldplicht en een contactverbod opgelegd. De verdachte had de slachtoffers jarenlang gestalkt door hen dagelijks te bellen en daarbij vaak grove seksueel getinte opmerkingen te maken. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet had geoordeeld over de voorlopige hechtenis van de verdachte, en heeft dit alsnog gedaan. De slachtoffers hebben ernstige psychische schade ondervonden van de belaging, wat het hof zwaar heeft meegewogen in de strafmaat. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij het hof de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op bedragen variërend van €2.500 tot €5.000 per slachtoffer, afhankelijk van de ernst van de belaging. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de benadeelde partijen. De uitspraak benadrukt de ernst van belaging en de impact daarvan op de slachtoffers, en het hof heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt, maar heeft desondanks een zware straf opgelegd om normhandhaving te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000332-19
Uitspraak : 22 juli 2019
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 5 februari 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-879687-18 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortegegevens],
[adresgegevens].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het ten laste gelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als ‘belaging, meermalen gepleegd’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank algemene en bijzondere voorwaarden verbonden, inhoudende – kort gezegd – dat de verdachte voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, het meewerken aan schuldhulpverlening en een contactverbod met de slachtoffers.
De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [bp 1], [bp 2], [bp 3], [bp 4] en [bp 5] integraal toegewezen en telkens vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij [bp 6] is gedeeltelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is zij daarin niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank ten behoeve van alle slachtoffers de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de verdachte veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de bewezenverklaring en wel in dier voege dat het hof tevens bewezen zal verklaren dat de verdachte het oogmerk had de slachtoffers vrees aan te jagen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 april 2018 te ’s-Hertogenbosch, Vught, Goirle en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van
- [sl/bp 1] en/of
- [sl/bp 4] en/of
- [sl/bp 3] en/of
- [sl/bp 6] en/of
- [sl/bp 2] en/of
- [sl] en/of
- [sl/bp 5],
door meerdere malen (veelvuldig) voornoemde personen te bellen en/of, wanneer door de gebelde persoon werd opgenomen, seksueel getinte geluiden en/of opmerkingen te maken, met het oogmerk die [sl/bp 1], [sl/bp 4], [sl/bp 3], [sl/bp 6], [sl/bp 2], [sl] en/of [sl/bp 5], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 april 2018 te ’s-Hertogenbosch, Vught, Goirle of Tilburg, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van
- [sl/bp 1] en
- [sl/bp 4] en
- [sl/bp 3] en
- [sl/bp 6] en
- [sl/bp 2] en
- [sl.] en
- [sl/bp 5],
door meerdere malen veelvuldig voornoemde personen te bellen en/of, wanneer door de gebelde persoon werd opgenomen, seksueel getinte geluiden en/of opmerkingen te maken, met het oogmerk die [sl/bp 1], [sl/bp 4], [sl/bp 3], [sl/bp 6], [sl/bp 2], [sl.] en [sl/bp 5], te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Meierij, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant], hoofdagent van politie, registratienummer [nummer], afgesloten d.d. 24 mei 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-190.

I.

Belaging van [s/bp 1], [sl/bp 4], [sl/bp 3], [sl/bp 6], [sl] en [sl/bp 5]Met betrekking tot het bewezen verklaarde, voor zover dat betrekking heeft op de belaging van [sl/bp 1], [sl/bp 4], [sl/bp 3], [sl/bp 6], [sl] en [sl/bp 5], volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezen verklaarde in zoverre heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 maart 2018, dossierpagina’s 105-107, inhoudende de verklaring van het slachtoffer [sl/bp 3].
2.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 november 2015, dossierpagina’s 108-111, inhoudende de verklaring van het slachtoffer [sl/bp 3].
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2018, dossierpagina’s 116-117, inhoudende het relaas van verbalisant [naam] over de door aangeefster [sl/bp 3] ontvangen berichten.
4.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2018, dossierpagina’s 118-121, inhoudende de verklaring van het slachtoffer [sl/bp 5], met bijlagen, dossierpagina’s 122-126.
5.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2015, dossierpagina’s 127-129, inhoudende de verklaring van het slachtoffer [sl/bp 4].
6.
Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 20 april 2018, dossierpagina’s 133-135, inhoudende de nadere verklaring van [sl/bp 4].
7.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juni 2016, dossierpagina’s 136-138, inhoudende de verklaring van het slachtoffer [sl/bp 1].
8.
Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 20 juli 2016, dossierpagina’s 139-140, inhoudende de nadere verklaring van [sl/bp 1].
9.
Proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 29 mei 2018, dossierpagina’s 141-143, inhoudende de nadere verklaring van het slachtoffer [sl/bp 1].
10.
Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 10 november 2016, dossierpagina’s 144-146, inhoudende de verklaring van aangeefster [sl/bp 6], met bijlagen, dossierpagina’s 147-152.
11.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016, dossierpagina 153, inhoudende het relaas van verbalisant [naam] over het afluisteren van voicemailberichten op de telefoon van [sl/bp 6].
12.
Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 1 mei 2018, dossierpagina’s 154-156, inhoudende de verklaring van [sl/bp 6].
13.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2018, dossierpagina’s 183-185, inhoudende de verklaring van het slachtoffer [sl.].
14.
Proces-verbaal aanhouding d.d. 18 april 2018, dossierpagina’s 11-12, inhoudende het relaas van verbalisanten [namen].
15.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 april 2018, dossierpagina’s 19-21, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
16.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 april 2018, dossierpagina’s 22-30, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
17.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, van 22 januari 2019, p. 3-4, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.

II.

Belaging van [sl/bp 2]Met betrekking tot de bewezenverklaring van de belaging van aangever [sl/bp 2] bezigt het hof de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs waarop het oordeel is gegrond dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
18.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 april 2015, dossierpagina’s 157-159, met als bijlagen overzichten van de tijdstippen waarop aangever is gebeld, dossierpagina’s 160-162, inhoudende de verklaring van [sl/bp 2]:
De belaging is gericht tegen mij persoonlijk. Ik word sinds oktober 2014 telefonisch lastig gevallen. Omdat het telefonisch lastig vallen bleef aanhouden ben ik vanaf 29 november 2014 gaan bijhouden wanneer, hoe laat en hoe vaak ik gebeld werd en vanaf welk nummer.
Ik word telefonisch lastig gevallen op mijn telefoonnummer [telefoonnummer].
De telefoonnummers die gebruikt zijn om mij lastig te vallen, zijn:
(…)
- [telefoonnummer] 1x gebeld op 2 maart 18.45 uur
(…)
Tot nu toe is het elke keer geweest dat ik gebeld werd, opnam en dan werd er niets gezegd. Na een aantal seconden werd de verbinding verbroken. Als ik de telefoon niet opnam, bleef men door bellen totdat mijn telefoon op voicemail ging. Ik word gemiddeld twee keer per dag gebeld, met uitschieters tot 8 keer per dag.
19.
Proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 1 mei 2018, dossierpagina’s 163-165, met als bijlagen overzichten van de tijdstippen waarop aangever is gebeld, dossierpagina’s 166-173, inhoudende de verklaring van het slachtoffer [sl/bp 2]:
(…)
Vanaf 9 juni 2016 tot en met 20 juni 2016 ben ik weer diverse keren gebeld vanaf telefoonnummer: [nummer].
Vanaf 2 maart 2017 tot en met 30 juni 2017 ben ik weer diverse keren gebeld vanaf
telefoonnummer: [nummer].
Vanaf 11 augustus 2017 tot en met 5 april 2018 ben ik weer diverse keren gebeld vanaf
telefoonnummer: [nummer].
Ik weet dat de stalker nog veel meer heeft gebeld naar mij maar ik heb het niet altijd opgeschreven omdat ik het soms echt zat was. Ik weet dat ik met Kerstmis en oud en nieuw 2016 in totaal wel vijfenveertig keer ben gebeld. Als ik opnam dan hoorde ik niets, ik heb nooit een stem gehoord, en blokkeerde ik iedere keer het nieuwe telefoonnummer, maar hij bleef wel bellen. Ik hoorde geen achtergrondgeluiden.
Mijn vrouw, genaamd [naam vrouw], nam ook wel eens mijn telefoon op en één
keer ben ik daarbij geweest en zette ze de telefoon op de luidspreker. Ik hoorde een hoop gehijg van een man en ik hoorde hem zeggen: ‘Ik wil je neuken’. Ik hoorde dat hij dit op een Marokkaanse manier probeerde te zeggen.
20.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2018, dossierpagina’s 92-94, inhoudende het relaas van verbalisant [naam verbalisant]:
Op 18 april 2018 werd binnengetreden in de woning aan de [adres] ter aanhouding van [verdachte], woonachtig aan de [adres].
In de woonkamer werden in de lade van de salontafel de volgende goederen aangetroffen:
- uitdrukkaart van simkaart, provider Lebara Mobile, telefoonnummer [nummer];
- uitdrukkaart van simkaart, provider Lebara Mobile, telefoonnummer [nummer]
21.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2018, dossierpagina’s 41-46, inhoudende het relaas van verbalisant [naam verbalisant]:
Van het telefoonnummer van de stalker [nummer] werden de gebruikersgegevens gevorderd.
Ik, verbalisant [naam verbalisant], deed onderzoek naar de ontvangen historische verkeersgegevens van de periode van 28 september 2017 tot en met 16 maart 2018. Ik raadpleegde de telefoonnummers waar de gebruiker van het telefoonnummer [nummer], de stalker, telefonisch contact mee had gehad, in de politiesystemen.
Het telefoonnummer [nummer] bleek te zijn gekoppeld aan [sl/bp 2] (het hof begrijpt: aangever [sl/bp 2]. Door hem werd aangifte gedaan. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer van [sl/bp 2] 23 keer gebeld is door de stalker in de opgevraagde periode.
22.
Proces-verbaal beelden BP-tankstation d.d. 18 april 2018, dossierpagina’s 77-78, inhoudende het relaas van verbalisant [naam verbalisant]:
De verdachte bleek gebruik te maken van zogenaamde e-vouchers om hiermee het beltegoed van zijn telefoonnummer [nummer] op te waarderen. Uit de opgevraagde gegevens bij de provider Lebara en de leverancier van de e-vouchers, ICP-Nederland, bleek dat de verdachte een dergelijk e-voucher met het unieke nummer [nummer] had gekocht bij het BP tankstation [naam] gelegen aan [adres]. Deze e-voucher was gekocht op 2 april 2018, omstreeks 20:32 uur. Bij navraag bleken bij het BP tankstation nog de beelden van deze datum en tijd beschikbaar te zijn. Deze beelden werden door de officier van justitie [naam officier van justitie] gevorderd. Op de beelden opgenomen op maandag 2 april 2018, omstreeks 20:32 uur, de datum en tijdstip van de aankoop van het e-voucher, zag ik:
• Dat er een man van geschat 55 à 60 jaar oud staat bij de kassa.
• Deze man ook een pakje sigaretten koopt. De kleur van het pakje is rood en wit.
• De man rond 20:31 uur de shop binnen komt.
• De man hiervoor een personenauto van merk [merknaam], heeft getankt.
• De man een blanke huidskleur heeft, brildragend was en blauw-grijze kleding lijkt te dragen met daaronder meer grijze schoenen.
23.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2018, dossierpagina’s 79-80, inhoudende het relaas van verbalisant [naam verbalisant]:
Op vrijdag 13 april 2018 was ik, [naam verbalisant], samen met politiemedewerker [naam] aanwezig bij het BP tankstation, gelegen aan de [adres]. Aldaar ontvingen wij middels een vordering de beelden van 2 april 2018 van 20.00 uur tot 21.00 uur. De BP betrof een locatie waar een van de opwaardeerkaarten van Lebara gekocht werd op die dag.
Om 20.28 uur kwam er een witte [merk auto] het terrein van het pompstation op rijden. Het voertuig werd geparkeerd bij pomp 3. Ik zag dat het kenteken van de auto [kenteken] betrof. Uit het voertuig stapte een man uit. Ik schatte de man ongeveer 50 jaar oud. Ik zag dat hij kaal en brildragend was. Hij tankte en liep om 20.31 uur de winkel hij het tankstation binnen. Op deze beelden zag ik hem nog duidelijker. Hij had een gezet postuur, een brede neus en lichte baardgroei. Ik zag dat hij bij de kassa een sigarettenpakje ontving. Ik zag dat hij de verkoopsters twee biljetten van 50 euro gaf. Ik zag dat hij 25 euro retour ontving van de verkoopster. Hierna ontving hij nog een witte bon welke uit het computersysteem kwam. Om 20.32 uur verlaat hij de winkel en rijdt als bestuurder weg in de bovengenoemde [merk auto].
Bij navraag bij de verkoopster blijken de opwaardeerkaarten middels een bonnetje uit
het systeem te komen. De bonnetjes bevatten een code welke nodig is om je beltegoed
op te waarderen. Elke bon heeft een uniek nummer. Bij navraag in de tot mij beschikking gestelde systemen bleek dat dit voertuig op naam staat van [naam] (het hof begrijpt: de zus van verdachte).
Uit familierelaties kwam het volgende naar voren: [verdachte] [geboortegegevens] [adres].
Door zijn rijbewijs gegevens te bekijken verscheen er een foto van hem. Ik zag een man die sterke gelijkenissen heeft als de man welke ik op de beelden van de BP heb gezien.
24.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 april 2018, dossierpagina 25, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
Vraag verbalisanten: Van welke vervoermiddelen maak je gebruik?
Antwoord verdachte: De auto van mijn zus.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Anders dan de rechtbank, maar met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat de verdachte met de bewezenverklaarde handelingen de slachtoffers heeft gedwongen iets te dulden en/of dat hij hen hiermee vrees heeft aangejaagd. De verdachte heeft de slachtoffers telkens een lange periode telefonisch lastig gevallen, zonder zichzelf hierbij kenbaar te maken, heeft veelvuldig (grove) seksueel getinte uitlatingen gedaan en/of geluiden gemaakt en heeft in een enkel geval ook laten doorschemeren dat hij wist waar het slachtoffer woonde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

belaging, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan de belaging van een groot aantal slachtoffers. De verdachte heeft de slachtoffers zeer frequent, veelal dagelijks en zelfs ook in de nacht, telefonisch lastig gevallen. Meestal bediende de verdachte zich daarbij van zeer agressief seksueel getint taalgebruik en maakte hij hijgende geluiden. Hoewel veel van de slachtoffers zich genoodzaakt zagen van telefoonnummer te wisselen, wist de verdachte ook die nieuwe telefoonnummers te achterhalen, waarna hij op volhardende wijze doorging met de belaging. De slachtoffers hebben deze nare bejegening van de verdachte moeten dulden en vreesden ervoor dat de verdachte hen op enig moment zou komen opzoeken. Het obsessieve karakter van het handelen van de verdachte heeft een grote indruk op de slachtoffers gemaakt. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden vaak nog jarenlang last van de belaging en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Dat komt ook naar voren uit de in eerste aanleg en hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen. Meerdere slachtoffers hebben ten overstaan van de rechtbank en het hof op indringende wijze verwoord welke impact het handelen van verdachte op hen heeft gehad. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte was niet alleen hinderlijk, maar heeft bovendien grote gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Daarmee heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Ondanks de smeekbedes van de slachtoffers om te stoppen met de telefonische terreur ging de verdachte jarenlang door met zijn verwerpelijke belagingshandelingen. Het hof rekent het de verdachte zeer ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 april 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van klinisch psycholoog [naam psycholoog] d.d. 26 juli 2018. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte lijdt aan een depressieve stoornis en een (gemengde) ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Zijn handelen was een surrogaat voor vrouwelijke aanwezigheid of gezelschap, wat hem ontbeerde. De seksuele bejegeningen aan het adres van de slachtoffers kunnen volgens de rapporteur mede begrepen worden als uiting van frustratie en agressie door zijn ex-partner verlaten te zijn. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. De verdachte is aldus verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde.
Uit het door de Reclassering Nederland in het arrondissement Oost-Brabant opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 19 december 2018 komt naar voren dat met de verdachte reeds is gestart met een behandeltraject binnen forensische polikliniek [naam kliniek], zulks in het kader van de naleving van een bijzondere voorwaarde die is verbonden aan de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De reclassering heeft vooralsnog weinig diepgang verkregen in de verschillende leefgebieden van de verdachte. Wel is geconstateerd dat er problemen zijn op het gebied van financiën. De reclassering acht het van belang dat ingezet blijft worden op het behandeltraject, eventueel aangevuld met een traject gericht op schuldhulpverlening. De reclassering adviseert oplegging van bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht, voortzetting van de ambulante behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van de rechtbank heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een zoon heeft, als zelfstandige zonder personeel afbouwwerkzaamheden verricht en te kampen heeft met een forse schuldenlast.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten en ondanks zijn persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder in verband met de ernst van het bewezen verklaarde, een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, alleen oplegging van een gevangenisstraf recht doet in deze zaak. Hoewel de rechtbank en de advocaat-generaal zulks eveneens hebben onderkend, komt in de opgelegde en gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking. Met name gelet op de lange duur van de belagingshandelingen, de intensiteit daarvan en de impact die het handelen van de verdachte op de levens van de vele slachtoffers heeft gehad, kan naar ’s hofs oordeel niet worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde straf. Daarom zal het hof overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds en met name de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarden, waaronder dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een verplichte ambulante behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
Voorts zal het hof overgaan tot oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [sl/bp 1], [sl/bp 2], [sl/bp 3], [sl/bp 4], [sl/bp 6], [sl/bp 5] en [sl.]. Dit contactverbod zal worden opgelegd voor de duur van drie jaren. Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding één week vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Gelet op de volhardende wijze waarop de verdachte de bewezenverklaarde belagingshandelingen jegens de vele slachtoffers heeft begaan, welke handelingen voorts gedurende een lange tijd hebben plaatsgevonden, onderkent het hof een mogelijk risico op terugval van de verdachte in zijn delictgedrag. Hoewel uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat de verdachte thans enige structuur lijkt te hebben door het in het kader van de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis lopende reclasseringstoezicht en de lopende ambulante behandeling, is het geenszins ondenkbaar – mede gelet op hetgeen hierna ter zake van de beslissing op de voorlopige hechtenis zal worden overwogen – dat de verdachte bij het wegvallen van die structuur wederom in de fout zal gaan. Derhalve is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de slachtoffers of andere personen. Het hof zal mitsdien de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bevelen.
Voorlopige hechtenis
De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, heeft op 20 april 2018 de bewaring van de verdachte bevolen voor een termijn van veertien dagen. Op diezelfde datum is bij beschikking van de rechter-commissaris de voorlopige hechtenis geschorst, onder meer onder de voorwaarde dat de verdachte zal meewerken aan reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep verzuimd een beslissing te nemen over de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het bevel bewaring blijft immers (op grond van artikel 66, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering) niet van kracht na de dag van de einduitspraak. Het hof zal alsnog doen wat de rechtbank had behoren te doen en derhalve het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Het hof stelt voorts vast dat, anders dan waarvan de reclassering in het advies van 19 december 2018 kennelijk uitgaat, de ambulante behandeling bij forensische polikliniek [naam], geen bijzondere voorwaarde verbonden aan de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is.
Vorderingen van de benadeelde partijen [sl/bp 3], [sl/bp 1], [sl/bp 2], [sl/bp 5], [sl/bp 4] en [sl/bp 6]
De benadeelde partij [sl/bp 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.060,55 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 60,55 aan reis- en parkeerkosten en een bedrag van € 5.000,00 aan smartengeld.
De benadeelde partij [sl/bp 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.129,98 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 78,04 aan medicatiekosten, een bedrag van € 51,94 aan reis- en parkeerkosten en een bedrag van € 5.000,00 aan smartengeld.
De benadeelde partij [sl/bp 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op smartengeld.
De benadeelde partij [sl/bp 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet eveneens op smartengeld.
De benadeelde partij [sl/bp 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering heeft betrekking op smartengeld.
De benadeelde partij [sl/bp 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.320,00 aan immateriële en materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in een bedrag van € 320,00 aan reiskosten, gemaakt door familie en vrienden die [sl/bp 6] naar het werk hebben gebracht omdat zij niet meer naar haar werk durfde te fietsen, alsmede in een bedrag van € 5.000,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [sl/bp 3], [sl/bp 1], [sl/bp 2], [sl/bp 5] en [sl/bp 4] integraal toegewezen en telkens vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij [sl/bp 6] is toegewezen tot het bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is zij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is de verdachte veroordeeld in de proces- en executiekosten aan de zijde van de benadeelde partijen, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partijen [sl/bp 1], [sl/bp 5] en [sl/bp 6] hebben te kennen gegeven hun gehele vordering in hoger beroep te handhaven. De vorderingen van de benadeelde partijen [sl/bp 3], [sl/bp 2] en [sl/bp 4] zijn in eerste aanleg integraal toegewezen en lopen derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat de gevorderde reis- en parkeerkosten door [sl/bp 3] ten belope van € 60,55 en door [sl/bp 1] tot een bedrag van € 51,94 niet zijn betwist. Hetzelfde geldt voor het door [sl/bp 1] gevorderde bedrag van € 78,04 aan kosten voor medicatie. Deze gevorderde bedragen komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Wel stelt het hof vast dat beide benadeelde partijen de reis- en parkeerkosten ten behoeve van gesprekken ten parkette met de officier van justitie en het opstellen van het voegingsformulier bij het bureau Slachtofferhulp hebben aangemerkt als materiële schade. Dat is echter niet juist, aangezien die kosten naar het oordeel van het hof dienen te worden aangemerkt als proceskosten ex artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve zal het hof die kosten hierna als zodanig toewijzen.
Met betrekking tot de door [sl/bp 6] gevorderde reiskosten ad € 320,00 is het hof van oordeel dat deze schadepost als verplaatste schade ex artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek moet worden aangemerkt. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de civielrechtelijke mogelijkheden tot schadevergoeding en anderzijds de beperkte mogelijkheden om die civielrechtelijke aanspraken binnen een strafrechtelijke procedure geldend te maken. Voor die laatste procedure gelden immers de criteria voor degene die slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, als bedoeld in de artikelen 51a en verder van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat de schade die is geleden door derden, maar waarvan thans de vergoeding door de benadeelde partij [sl/bp 6] is gevorderd, niet valt onder het bereik van de artikelen 51a en verder van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent niet dat de verdachte niet aansprakelijk kan zijn voor de door deze derden gemaakte reiskosten, maar dat het aan de burgerlijke rechter – en niet aan deze meervoudige strafkamer van het gerechtshof – is om een eventuele aansprakelijkheid vast te stellen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij [sl/bp 6] in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de door de benadeelde partijen gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Dergelijke schade komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partijen om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partijen [sl/bp 3], [sl/bp 1], [sl/bp 2], [sl/bp 5], [sl/bp 4 en [sl/bp 6] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. De benadeelde partijen hebben in dit verband immers in de toelichting op hun vorderingen gesteld dat zij in hun dagelijkse leven ernstige last ondervonden van de belaging, dat zij angstig waren en dat het handelen van de verdachte in negatieve zin uitwerking heeft op hun psychische gesteldheid. [sl/bp 3] heeft zelfs als gevolg van de belaging een posttraumatische stressstoornis opgelopen en [sl/bp 1] heeft te kampen gehad met een depressie. Ook [sl/bp 5] heeft zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog. Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat belaging een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers oplevert, temeer als deze belaging – zoals in het onderhavige geval – langdurig en intensief van aard is geweest.
Het hof begroot de als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veroorzaakte immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure en de duur van de belagingshandelingen per benadeelde partij in aanmerking genomen, in billijkheid op een bedrag van € 5.000,00 voor [sl/bp 3], [sl/bp 1], [sl/bp 4] en [sl/bp 6], en op een bedrag van € 2.500,00 voor [sl/bp 2] en [sl/bp 5].
De toe te wijzen bedragen zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Meer specifiek zal de wettelijke rente telkens worden toegewezen vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Dit houdt in dat de ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag aan toe te wijzen materiële schadevergoeding aan [sl/bp 1] wordt vastgesteld op 30 augustus 2018, zijnde de laatste dag waarop de kosten voor medicatie in rekening zijn gebracht. De ingangsdatum voor de toe te wijzen bedragen aan immateriële schadevergoeding aan alle benadeelde partijen wordt vastgesteld op 18 april 2018, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode waarin de belagingshandelingen hebben plaatsgevonden.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen. Die kosten worden begroot op € 60,55 voor [sl/bp 3] en op € 51,94 voor [sl/bp 1]. Voor wat betreft de overige benadeelde partijen begroot het hof de proceskosten tot op heden op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten, eveneens tot aan de datum van dit arrest begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [sl/bp 1], [sl/bp 2], [sl/bp 3], [sl/bp 4], [sl/bp 6] en [sl/bp 5] is toegebracht tot de hiervoor genoemde bedragen. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van de hiervoor genoemde toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij telkens bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichtingen tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 38v, 38w, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland, gevestigd in het arrondissement Oost-Brabant, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de instelling voor ambulante forensische psychiatrische zorg [naam] of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheids-problematiek, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die door of namens de instelling in het kader van zijn behandeling aan hem zullen worden gegeven, daaronder het mogelijk innemen van medicijnen inbegrepen;
geeft opdracht aan de reclassering voornoemd tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [sl/bp 1], [sl/bp 2], [sl/bp 3], [sl/bp 4], [sl/bp 6], [sl/bp 5] en [sl];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van 1 (één) week zal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan voornoemde maatregel wordt voldaan,
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [sl/bp 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [sl/bp 3] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 60,55 (zegge: zestig euro en vijfenvijftig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [sl/bp 3], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [sl/bp 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.078,04 (zegge: vijfduizend achtenzeventig euro en vier cent)bestaande uit € 78,04 (zegge: achtenzeventig euro en vier cent) als vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2018 over het bedrag van € 78,04 en vanaf 18 april 2018 over het bedrag van € 5.000,00, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [sl/bp 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 51,94(
zegge: eenenvijftig euro en vierennegentig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [sl/bp 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.078,04 (zegge: vijfduizend achtenzeventig euro en vier cent)bestaande uit € 78,04 (zegge: achtenzeventig euro en vier cent) aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2018 over het bedrag van € 78,04 en vanaf 18 april 2018 over het bedrag van € 5.000,00, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [sl/bp 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [sl/bp 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [sl/bp 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [sl/bp 5] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [sl/bp 5] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [sl/bp 5], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [sl/bp 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [sl/bp 4] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [sl/bp 4], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [sl/bp 6] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [sl/bp 6] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [sl/bp 6] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [sl/bp 6], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte telkens aan een van beide hiervoor genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere daarmee samenhangende betalingsverplichting vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. J. Nederlof en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 22 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N. van der Laan en mr. J.N. van Veen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.