ECLI:NL:GHSHE:2019:2720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
20-003888-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de poging tot diefstal en de oplegging van een ISD-maatregel in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal en diefstal, waarbij de rechtbank een ISD-maatregel van twee jaar had opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor de ISD-maatregel, ondanks de vordering van de advocaat-generaal en het advies van de reclassering. Het hof heeft overwogen dat de verdachte in de periode na zijn laatste veroordeling slechts één keer in contact is gekomen met politie en justitie, wat erop wijst dat hij in rustiger vaarwater lijkt te zijn gekomen. Het hof heeft de bewezenverklaring van de poging tot diefstal en diefstal gehandhaafd, maar heeft de ISD-maatregel niet opgelegd, omdat het niet opportuun werd geacht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003888-18
Uitspraak : 12 juni 2019
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 december 2018 in de strafzaak met parketnummer
01-845416-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot diefstal (feit 1 primair) en diefstal (feit 2) de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit, subsidiair is een beroep gedaan op een ondeugdelijke poging. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is eveneens vrijspraak bepleit. Voorts is verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, geen ISD-maatregel op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee en/of andere goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , een of meerdere takken door een (kiep)raam heeft gestoken en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hand/arm en/of een lat door het (kiep)raam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk beplanting, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kratje bier en/of een stanleymes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Eindhoven, een goed te weten een stanleymes heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 augustus 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee die toebehoorde aan [slachtoffer 1] takken door een (kiep)raam heeft gestoken en zijn, verdachtes, hand/arm en een lat door het (kiep)raam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 7 augustus 2018 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een stanleymes, dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren
a. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen slechts kan volgen dat de verdachte takken door een raam heeft gestoken en dat de verklaring van de verdachte dat hij niets van plan was gevolgd moet worden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt het volgende.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van de verdachte, zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte heeft geprobeerd om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een portemonnee uit de betreffende woning weg te nemen.
Het hof volgt de verklaring van de verdachte niet. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een rondje aan het maken was, zag dat er vijf man aan het inbreken waren en bezig waren de portemonnee te pakken, waarna zij weg zijn gegaan en de verdachte naar zijn zeggen de takken die er nog lagen van de vijf inbrekers heeft opgeruimd. De takken lagen bij het raam en de verdachte heeft verklaard dat hij de takken naar binnen wilde gooien voor de veiligheid.
Het hof stelt de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig ter zijde. Uit het proces-verbaal van bevindingen (pg. 35-36) van de verbalisant die ter plaatse is gekomen na de melding dat er een inbreker was overlopen op de [adres] blijkt dat de deur, met daarboven een bovenlicht, waar de verdachte door de bewoner staand op een fiets en doende met een lat aan de binnenzijde van de woning is waargenomen, zich aan de achterzijde van de woning bevindt. Deze deur is te bereiken door eerst vanaf de openbare weg aan de rechterzijde van de woning de oprit, die ongeveer 15 meter lang is, op te lopen. De verbalisant heeft daarbij beschreven dat hij zag dat rechts van de oprit een heg stond en dat er diverse takken waren afgebroken. Via de oprit aangekomen bij de achterzijde van de woning bevindt zich de aanbouw waarin de betreffende deur met openstaand bovenlicht zat.
De rechter-commissaris heeft bij gelegenheid van het verhoor van de verdachte op de vordering tot inbewaringstelling op 9 augustus 2018 de vraag gesteld hoe de verdachte op de straat kon zien dat er mensen bij de achterdeur van de woning waren en de verdachte heeft dat niet kunnen uitleggen. Hij heeft slechts verklaard dat hij dat niet weet.
Dat de verdachte vanaf de voorzijde van de woning heeft kunnen waarnemen dat er aan de achterzijde van die woning vijf mannen stonden, die een portemonnee probeerden weg te nemen die zich in de woning bevond, acht het hof volstrekt onaannemelijk en het hof schuift die verklaring dan ook ter zijde.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman voorts aangevoerd dat sprake is van een ondeugdelijke poging.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt het volgende.
Van een absoluut ondeugdelijk middel is pas sprake indien een middel wordt aangewend, dat in geen geval tot succes kan leiden.
Verdachte heeft geprobeerd om met takken en/of een lat via een bovenlicht/kiepraam van de achterdeur een portemonnee, die op het aanrecht/keukeneiland lag, te bemachtigen. Hij heeft dat kennelijk meerdere malen geprobeerd, gelet op de aanwezigheid van meerdere takken en een lat in de woning. Daarbij is het hem in ieder geval gelukt om de portemonnee van de echtgenote van aangever te verplaatsen. De portemonnee lag de avond tevoren nog op het keukeneiland. Het keukeneiland staat volgens aangever ongeveer één meter van de achterdeur. Aangever heeft onder meer gezien dat de verdachte op een fiets stond, ter hoogte van het kiepraam zijn hand door het kiepraam stak en in zijn hand een lange lat hield. Aangever zag dat de portemonnee ter hoogte van het keukeneiland op de grond lag.
Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van een middel dat zo ondoeltreffend is dat het in geen geval, zelfs niet onder voor verdachte zeer gunstige omstandigheden, tot succes kan leiden.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman aangevoerd dat het om veel voorkomende voorwerpen gaat (een kratje bier en een stanleymes) die dusdanig ongespecificeerd zijn dat niet kan worden vastgesteld dat de bij verdachte aangetroffen voorwerpen, waarvan hij zelf zegt dat die van hem zijn, de voorwerpen zijn die in de
aangifte van diefstal zijn genoemd.
Het hof overweegt het volgende.
Met betrekking tot het kratje bier slaagt het verweer. Hoewel aangever [slachtoffer 3] een nauwkeurige beschrijving heeft gegeven van het kratje bier dat bij hem werd weggenomen (voor 95% zeker gevuld met 12 lege flesjes en een groot deel van de etiketten was niet op de flesjes aanwezig, omdat het enkele maanden buiten had gestaan) is over het bij verdachte aangetroffen kratje enkel opgemerkt dat het een kratje betrof van 12 flesjes, dat slechts gevuld was met 6 flesjes. Nergens is vermeld of van die flesjes etiketten ontbraken. Daarom kan met betrekking tot dit kratje niet voldoende worden vastgesteld dat dit het kratje betrof dat door de aangever wordt omschreven.
Met betrekking tot het stanleymes wordt het verweer verworpen, aangezien aangever het stanleymes dat onder de verdachte in beslag is genomen heeft herkend als zijn mes. Daarnaast heeft de verdachte hierover wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij tijdens het verhoor bij de politie (pg. 58) in eerste instantie verklaard dat hij het stanleymes al lang in zijn bezit had en vervolgens dat hij het die dag rond half 7 had gekocht van een Pool, die gereedschap bij zich had. Het hof heeft onder deze omstandigheden geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever.
Er zijn, ook overigens, geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot diefstal.

Het onder 2 primair bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij heeft geprobeerd via een raam een portemonnee uit een woning weg te nemen en dat hij uit een tuin een stanleymes heeft gestolen. Dit zijn feiten die ergernis en overlast veroorzaken voor de gedupeerden. Verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en er bovendien blijk van gegeven bijzonder weinig respect te hebben voor andermans eigendomsrecht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
19 maart 2019, reeds meerdere malen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Ter zake van die feiten is aan hem reeds een legio aan onherroepelijke straffen en maatregelen opgelegd, waaronder tweemaal, in 2007 en 2014, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Desalniettemin heeft de verdachte zich nu wederom schuldig gemaakt aan diefstal en een poging daartoe.
Tevens heeft het hof acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 14 november 2018 betreffende de persoon van de verdachte. In dit rapport is ook weergegeven hoe de contacten met de reclassering zijn geweest sedert 2014 en hoe de contacten met de verdachte zijn verlopen. Hieruit komt naar voren dat er sprake is van een hardnekkig delictpatroon op het gebied van voornamelijk vermogenscriminaliteit, waarbij de reclassering inmiddels geen interventiemogelijkheden meer ziet waarvan, zo begrijpt het hof, mag worden verwacht dat deze het recidiverisico van de verdachte zullen beïnvloeden. Dit recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat en ook het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt aldus beoordeeld.
In voornoemd voorlichtingsrapport wordt door de reclassering geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De reclassering heeft daarbij opgemerkt dat zij geen contact met verdachte kunnen krijgen en op dit moment weinig zicht hebben op zijn beleving van delict en omstandigheden. Op basis van het dossier van de reclassering, het dossier op JD Online en het spreken met diverse referenten heeft de reclassering vastgesteld dat verdachte in het verleden niet in staat is geweest om zich in een vrijwillig of justitieel ambulant kader aan afspraken te houden. Hij staat bekend als een zogenaamde zorgmijder. Tevens is uit eerdere ISD-maatregelen gebleken dat hij zich niet aan afspraken kan houden en onvoldoende leerbaar is, waardoor investeringen gericht op gedragsverandering geen meerwaarde lijken hebben.
In het briefrapport van psycholoog R.J.A. van Helvoirt van 15 augustus 2018, uitgebracht in het kader van een zogeheten ISD-consult, wordt geconcludeerd dat er vanuit gedragskundig oogpunt geen contra-indicaties zijn voor het wederom opleggen van een ISD-maatregel.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Volgens de raadsman is de verdachte meer een psychiatrische patiënt. De verdachte zou volgens de raadsman in wat rustiger vaarwater terecht zijn gekomen en naar zeggen van de verdachte verblijven bij kennissen. De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat hij de verdachte minder vaak tegen komt in de piketdienst.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal opleggen.
De raadsman heeft het hof daarentegen nadrukkelijk verzocht om, als het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Daartoe is namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte niet de tools heeft om er iets van te maken gezien zijn persoon, daarom geen heil te verwachten is van de ISD-maatregel en daarom de ISD-maatregel niet opportuun is. Een dergelijke maatregel komt voor de verdachte, zo begrijpt het hof de raadsman, feitelijk neer op twee jaar kale afstraffing.
Naar aanleiding van de door partijen ingenomen standpunten overweegt het hof als volgt.
Met de rechtbank heeft het hof geconstateerd dat voldaan is aan de formele eisen die de wet stelt aan de oplegging van een ISD-maatregel. De plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders is immers door het openbaar ministerie gevorderd, de door de verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dat feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. De thans bewezen verklaarde feiten zijn bovendien begaan na tenuitvoerlegging van die straffen en er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Desalniettemin is het hof – in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal en het advies van de reclassering – van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel thans niet aan de orde is. De verdachte heeft zich in het verleden namelijk niet gemotiveerd en bovendien beperkt in staat getoond om mee te werken aan een binnen de kaders van een ISD-maatregel aangeboden programma. Het is dan ook niet aannemelijk dat de verdachte mee zal werken aan de uitvoering hiervan, waardoor een ISD-maatregel neer zou komen op een langdurige detentie zonder zorg of begeleiding. Dat hoeft op zich geen belemmering te zijn om toch de ISD-maatregel op te leggen. Ook als de verdachte mocht besluiten niet mee te werken worden de doelen van de ISD-maatregel (beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte) immers bereikt, in die zin dat de recidive in elk geval wordt beëindigd tijdens de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
Het hof is echter van oordeel dat het opleggen daarvan in dit geval en op dit moment niet opportuun is. Daarbij weegt voor het hof ook mee dat voor de mededeling van de raadsman dat de verdachte in wat rustiger vaarwater terecht lijkt te zijn gekomen steun gevonden kon worden in de justitiële documentatie van de verdachte, in die zin dat na 8 augustus 2018 er nog één contact is geweest met politie en justitie ter zake van verdenking van een vernieling.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van substantiële duur met zich brengt. Gelet op verdachtes omvangrijke strafblad en het belang van het controleren en terugdringen van overlastgevende criminaliteit, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
duur van 39 (negenendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Sweep, griffier,
en op 12 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.