ECLI:NL:GHSHE:2019:2719

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
20-002468-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in openlijke geweldpleging en mishandeling; onvoldoende bewijs voor opzet en bijdrage aan geweldshandelingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen twee slachtoffers op 4 oktober 2016 te Oss. De politierechter had de verdachte een taakstraf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de betrokkenen bestudeerd en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten.

Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk had deelgenomen aan het geweld. De verklaringen van getuigen waren tegenstrijdig en het hof kon niet met voldoende zekerheid vaststellen wat er precies was gebeurd. De verdachte had weliswaar een rol gespeeld, maar het hof kon niet bewijzen dat hij opzet had op de geweldshandelingen of dat hij een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten.

Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen, werd vastgesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002468-17
Uitspraak : 12 juni 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 27 juli 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-050453-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis van de politierechter is de verdachte ter zake - kort gezegd - openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 4 oktober 2016 te Oss veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter beslissingen gegeven op de vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de daaraan gekoppelde schadevergoedingsmaatregelen. De eis van de advocaat-generaal houdt op die punten in dat het hof de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering waar het gaat om de posten ‘gehoorapparaat’ en ‘twee dagen niet kunnen werken’, subsidiair dat het hof de schade van het gehoorapparaat, zoals de politierechter kennelijk heeft bedoeld, zal schatten op een bedrag van € 500,-. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan volgens de advocaat-generaal worden toegewezen tot een bedrag van € 477,- ter zake van de post ‘bril’, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige (ter zake van de post ‘inkomstenderving’) dient de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Door de verdediging is zowel voor het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Mocht het hof een van de feiten voldoende wettig en overtuigend bewezen achten, dan is een beroep gedaan op noodweer. Uiterst subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2016 te Oss openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Kuipers Rietbergstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee/een perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het (krachtig en/of gewelddadig) duwen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het trekken aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het meermalen althans eenmaal slaan in het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
subsidiair:
dat hij op of omstreeks 4 oktober 2016 te Oss [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met gebalde hand) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op 4 oktober 2016, omstreeks 18:30 uur, was [getuige] haar hond aan het uitlaten op het losloopveld aan de Kuipers Rietbergstraat te Oss. Zij stoorde zich aan fietsen die jongeren op het voetpad hadden neergezet bij een bankje bij het skateveld en heeft de jongeren daarop aangesproken. Zij kreeg daarbij volgens haar eigen verklaring ‘een grote mond’. Een en ander heeft zij verteld aan haar vriend, [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is daarop naar de jongeren bij de skatebaan toegegaan teneinde een en ander uit te spreken. Daarbij heeft [slachtoffer 1] twee fietsen omgeschopt. Vervolgens zou, volgens de verklaring van [slachtoffer 1] , een van de jongeren, [zoon medeverdachte] , tegen zijn hand aan zijn gelopen terwijl de jongen op hem af rende. [zoon medeverdachte] heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie in welke aangifte hij stelt dat [slachtoffer 1] hem met de vuist op zijn linkeroog heeft geslagen. Naar aanleiding van dit incident heeft [zoon medeverdachte] gebeld met zijn vader, [medeverdachte] .
Een bekende van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , bevond zich eveneens in het park en zag het incident waarbij [slachtoffer 1] betrokken was.
[medeverdachte] is, naar aanleiding van het telefoontje van zijn zoon dat deze geslagen was, in de auto naar de Kuipers Rietbergstraat gekomen, samen met zijn vrouw, zijn dochter [naam dochter medeverdachte] en de verdachte, die op dat moment de partner was van [naam dochter medeverdachte] .
Als de politie om 19:10 uur de melding krijgt om naar het hondenuitlaatveld te gaan aan de Kuipers Rietbergstraat te Oss en ter plekke arriveert zien zij dat [zoon medeverdachte] letsel heeft in zijn gezicht (jukbeen verkleurd en opgezwollen) en dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] beiden letsel hebben. [slachtoffer 1] heeft een kapotte bril en een gezwollen en verkleurd oog en [slachtoffer 2] heeft een snee naast zijn wenkbrauw, verkleuringen rond zijn oog en mist een gehoorapparaat.
Over het ten laste gelegde incident (openlijk geweld in vereniging gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dan wel mishandeling door verdachte van [slachtoffer 1] ) lopen de verklaringen in het dossier op diverse punten uiteen.
Na zijn aankomst met de auto, samen met de [familie medeverdachte] , is verdachte over het hek van het uitlaatveld gesprongen en richting [slachtoffer 1] gegaan. Verdachte heeft verklaard dat zijn intentie was om [slachtoffer 1] te vragen wat er nu precies gebeurd was. [medeverdachte] is even later het uitlaatveld op gekomen.
Het dossier bevat de volgende verklaringen over het moment direct nadat verdachte over de poort is gesprongen:
  • [slachtoffer 2] heeft verklaard (pg. 12 t/m 16) dat verdachte direct [slachtoffer 1] een vuistslag gaf in zijn gezicht. [slachtoffer 2] heeft verdachte toen met beide armen om zijn middel gepakt. Terwijl hij verdachte vasthield werd hij van achteren geslagen door [medeverdachte] .
  • [slachtoffer 1] heeft verklaard (pg. 17 t/m 23) dat [slachtoffer 2] zijn arm uitstrekte om verdachte tegen te houden en dat vervolgens [medeverdachte] op het uitlaatveld kwam. Hij zag dat [slachtoffer 2] probeerde verdachte tegen te houden en dat het hoofd van [slachtoffer 2] werd geraakt door de vuist van [medeverdachte] . Omdat [slachtoffer 2] hierdoor was uitgeschakeld kon verdachte bij [slachtoffer 1] komen. Vervolgens zag hij dat verdachte zijn rechterhand balde tot een vuist en zag en voelde hij dat verdachte hem met zijn vuist op zijn voorhoofd raakte. [slachtoffer 1] heeft met beide armen verdachte om zijn middel gegrepen en richting de nabijgelegen banken gebracht, alwaar hij hem tussen zijn lichaam en de heg
  • [getuige] , de vriendin van [slachtoffer 1] , heeft verklaard (pg. 37 t/m 39) dat zij zag dat de twee mannen het hondenveldje binnen liepen en dat één van die twee mannen, verdachte, over de poort van het uitlaatveld sprong. Ze zag dat [medeverdachte] op [slachtoffer 1] af liep en hoorde hem zeggen: “Kan je wel, kleine jongens slaan”. Ze zag dat [medeverdachte] [slachtoffer 1] in zijn gezicht begon te slaan. Zij zag ineens dat het gezicht van [slachtoffer 2] onder het bloed zat. Zij heeft gezien dat [slachtoffer 1] verdachte geklemd hield tussen de heg
  • Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard (pg. 64 t/m 67) dat verdachte in de richting van het park liep om te vragen wat er gebeurd was. Hij zag dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] direct boven op verdachte zaten. [medeverdachte] heeft [slachtoffer 2] van verdachte af getrokken en heeft daarna geprobeerd [slachtoffer 1] los te krijgen van verdachte, waarbij hij hem misschien heeft geraakt. Het kan zijn dat hij, [medeverdachte] , heeft geroepen: "Kun je wel kleine jongens slaan.”
  • Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij direct werd aangepakt door [slachtoffer 1] en tegen het hek werd geduwd, waar hij overheen was gesprongen. [slachtoffer 1] pakte hem met beide armen vast bij zijn schouders en om zijn middel. De armen van verdachte zaten tegen zijn lijf gedrukt, hij kon geen kant op toen hij over de rand van het hek werd gedrukt. [slachtoffer 1] probeerde hem te bijten. Vervolgens kwam [slachtoffer 2] erbij. Toen werd er getrokken en wist verdachte dat [medeverdachte] erbij was. Verdachte is losgetrokken. Verdachte zag [medeverdachte] pas toen hij los kwam. Verdachte heeft verklaard dat hij geen van beide heren heeft geslagen. Hij heeft [slachtoffer 1] wel vastgepakt en flink terug gezet en geduwd tegen [slachtoffer 1] om weg te komen. Het kan zijn dat hij daarbij stevig in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geduwd.
Het hof kan op grond van deze verklaringen niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wat de loop der gebeurtenissen is geweest. Het hof stelt vast dat er verschillend wordt verklaard over de volgorde van de handelingen, over wie de eerste klap gaf en over wie er door wie werd vastgehouden. Niet duidelijk is of verdachte eerst heeft geslagen en vervolgens is vastgepakt of dat hij eerst werd vastgepakt en vervolgens heeft geprobeerd los te komen. Duidelijk is wel dat medeverdachte [medeverdachte] een grote rol heeft gehad in het toebrengen van het letsel aan [slachtoffer 1] , terwijl onvoldoende duidelijk is door wie het letsel van [slachtoffer 2] is toegebracht.
Wat betreft de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging stelt het hof voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
In dit geval is het openlijke geweld eerst aangevangen op het moment dat [medeverdachte] zich met de zaak is gaan bemoeien. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte opzettelijk aan dat geweld heeft deelgenomen. Het hof gaat ervan uit dat verdachte tegen het hek gedrukt werd en dat [medeverdachte] hem met geweld probeerde los te krijgen. Niet is gebleken dat de verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen die geweldshandelingen heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen aan het ontstaan of het voortduren daarvan. Niet kan worden uitgesloten dat de verdachte zich niet meer van deze gebeurtenissen heeft kunnen distantiëren. Aldus is niet komen vast te staan dat de verdachte opzet heeft gehad op de door [medeverdachte] gepleegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken
Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] is op grond van de verklaring van verdachte wel vast te stellen dat verdachte [slachtoffer 1] stevig in het gezicht heeft geduwd op het moment dat [slachtoffer 1] verdachte tegen het hek klem hield. Het hof kan daarbij echter onvoldoende vaststellen dat verdachte daarbij het opzet heeft gehad op mishandeling, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.103,00 ter zake materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De politierechter heeft aan de benadeelde partij een schadevergoeding toegekend van € 500,00 ter zake immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.505,00 ter zake materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 ter zake immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Sweep, griffier,
en op 12 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.