ECLI:NL:GHSHE:2019:2718

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
20-001841-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor verkeersdelicten met letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere feiten, maar werd wel veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval waarbij een fietsster, [slachtoffer], zwaar gewond raakte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van het voertuig was en dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder hulp te bieden aan het slachtoffer. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, wat zijn strafbaarheid verder heeft verzwaard. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor achttien maanden. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001841-18
Uitspraak : 12 juni 2019
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 13 april 2018, met parketnummer 01-860392-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-800699-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten en veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 7 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2) en overtreding van artikel 163 zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 3) tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn twee ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd, zowel ten aanzien van feit 2 als ten aanzien van feit 3, telkens voor de duur achttien maanden. Tot slot is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
  • de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak voor feit 1 (primair en subsidiair), feit 4 en feit 5;
  • het vonnis van de rechtbank voor het overige zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer
  • het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-800699-15.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit voor de feiten 2 en 3. Voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de onder feiten 1 (primair en subsidiair), 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de Geldropseweg, op of omstreeks 22 april 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten, en/of terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, letsel en/of schade werd toegebracht aan een ander, te weten die [slachtoffer] ;
3.
hij op of omstreeks 22 april 2017 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de Geldropseweg, op 22 april 2017 voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, letsel en schade werd toegebracht aan een ander, te weten [slachtoffer] ;
3.
hij op 22 april 2017 te Eindhoven, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Uit het dossier blijkt dat op zaterdag 22 april 2017 omstreeks 03:45 uur de politie de melding kreeg om te gaan naar de Geldropseweg in Eindhoven in verband met een ongeval met letsel.
Ter plaatse was de ambulance reeds gearriveerd en ambulancebroeders verleende eerste hulp aan het slachtoffer, [slachtoffer] .
[getuige 1] (pag. 93) heeft tegen de politie verklaard dat hij omstreeks 03:30 uur met een vriend over de Geldropseweg liep ter hoogte van de Jumbo supermarkt en een klap hoorde. Toen ze dichterbij kwamen zagen ze een meisje op straat liggen en een fiets. Hij heeft 112 gebeld en is bij het meisje gebleven totdat de politie en ambulance er waren.
[getuige 2] (pag. 95) heeft tegen de politie verklaard dat zij omstreeks 03:30 uur over de Geldropseweg liep en een harde klap hoorde. Zij liep op dat moment bij de Jumbo. Zij zag dat er verderop iets mis was en is er heen gerend. Ze zag een meisje op de grond liggen en ze zag dat het meisje een hoofdwond had. De fiets lag 5 à 10 meter terug en zat helemaal in de kreukels. Nog 5 meter terug zag zij de bagagedrager liggen. Volgens [getuige 2] is het echt hard gegaan en was de auto al lang weg toen zij daar kwam.
Omstreeks 04:53 uur kwam er een melding bij de politie dat er op de Piuslaan in Eindhoven (ongeveer 1,3 kilometer van het ongeval) een persoon in een zwaar beschadigd voertuig, Volvo, was aangetroffen. De melding was afkomstig van iemand die zijn hond was gaan uitlaten. De politie is ter plaatse gegaan op de kruising Piuslaan met de Heezerweg in Eindhoven. De politie zag een Volvo, voorzien van een Duits kenteken, [kenteken] , op de stoep stilstaan en zag dat het voorruit van dit voertuig zwaar was beschadigd aan de bijrijderszijde. Verdachte is aangehouden nadat de politie hem in de Volvo op de bestuurdersstoel had aangetroffen omstreeks 05:08 uur. Bij aankomst op het bureau werd door de politie gezien dat verdachte rondom zijn linker neusgat wit poeder had zitten. In de fouillering werd in een jaszak van verdachte een joint aangetroffen (pag. 43-44).
In de auto is in de middenconsole een sealtje en een plastic zakje aangetroffen. Uit een indicatieve MMC test is als resultaat gekomen dat het cocaïne zou betreffen (pag. 130-132).
Uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse (pag. 49 e.v.) blijkt dat het voertuig dat op de Piuslaan was aangetroffen, een Volvo met Duits [kenteken] , een naar binnen gedrukte en gebarsten voorruit had en dat uit de voorbumper stukken kunststof ontbraken (afdekplaatjes) welke stukken zijn aangetroffen op de Geldropseweg en ingepast in de Volvo. In het beschadigde deel van de voorruit werden vezels en haren aangetroffen. Ook is de Gazelle fiets van [slachtoffer] onderzocht en sporen op de weg. Onder meer zijn diverse fietsonderdelen aangetroffen op de Geldropseweg. Wat betreft de toedracht van het ongeval is in het proces-verbaal beschreven dat de Gazelle over de Geldropseweg reed richting Eindhovenseweg. Ter hoogte van perceel Geldropseweg 86 werd de Gazelle aangereden door een motorvoertuig. Uit onderzoek bleek dit de Volvo te zijn. De Volvo reed met de rechtervoorzijde tegen de linkerachterzijde van de Gazelle. Hierbij werd de Gazelle weggeslingerd en kwam de bestuurster op de rechterzijde van de voorruit van de Volvo terecht. Vervolgens viel de bestuurster van de Gazelle op de rijbaan. Door deze aanrijding raakte de bestuurster van de Gazelle zwaar gewond.
[slachtoffer] weet niet meer wat er gebeurd is. Ten gevolge van het ongeval heeft [slachtoffer] hersenletsel opgelopen en is zij beperkt geraakt in haar mogelijkheden haar studie af te maken en te werken.
Verweren
a. Door de verdediging is met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte op het moment van de aanrijding de bestuurder was van het voertuig. Iemand anders kan de bestuurder zijn geweest. [getuige 3] ziet de auto aan komen rijden, de auto rijdt dan niet slingerend. De vraag is of verdachte daartoe in staat was. Uit het dossier blijkt voorts dat de Volvo een huurauto betreft die gehuurd was op naam van [huurder auto] , welke verklaart de auto te hebben uitgeleend aan ene [voornaam] uit Eindhoven. Bovendien is het schadeformulier ingevuld door iemand uit Breda die claimt gereden te hebben. Er is derhalve geen link met de verdachte. De Volvo heeft een tijdlang gestaan op de Piuslaan, voordat de politie kwam. Wellicht was verdachte een dutje gaan doen in die auto of wachtte hij daar op iemand. In dat verband is van belang dat de autosleutel niet is aangetroffen. Volgens de raadsman is er geen bewijs dat verdachte de bestuurder was ten tijde van het ongeval. Evenmin is er bewijs dat verdachte zich bewust is geweest van het ongeval. Er zijn vele andere scenario's mogelijk die niet hoogst onwaarschijnlijk zijn en die zullen moeten worden uitgesloten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting, met name de bevindingen uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, stelt het hof vast dat niet ter discussie staat dat de auto waarin verdachte op 22 april 2017 op de bestuurdersstoel werd aangetroffen betrokken is geweest bij het verkeersongeval op de Geldropseweg te Eindhoven, waarbij [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt en waarbij schade werd toegebracht aan de fiets van [slachtoffer] .
De vraag is thans of verdachte bij het ongeval was betrokken en de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan die [slachtoffer] letsel en schade was toegebracht.
Uit de bewijsmiddelen is het hof hieromtrent het volgende gebleken.
De verbalisanten die ter plaatse zijn gegaan hebben het volgende gerelateerd (pv bevindingen pg. 43):
Wij kwamen omstreeks 05.08 uur ter plaatse op de kruising Piuslaan met de Heezerweg in Eindhoven. Wij zagen dat een donkerblauwe Volvo voorzien van het [kenteken] op de stoep stil stond. Wij zagen dat de voorruit van dit voertuig zwaar beschadigd was aan de bijrijderszijde. Wij zagen dat de ruit volledig naar binnen gedeukt was.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat er een mannelijk persoon helemaal scheef in de
auto hing op de bestuurdersstoel. Ik zag dat deze man alleen in het voertuig zat. Ik
opende het bestuurdersportier. Ik zag dat de man zich toen traag bewoog. Ik zocht
naar de contactsleutel, om te voorkomen dat deze man weg kon rijden. Toen ik deze
niet aantrof vroeg ik aan deze man om aan mij de autosleutel te overhandigen. Ik zag dat de man vervolgens een wit laadkabeltje voor een telefoon pakte en deze aan mij overhandigde. Toen ik zei dat ik om de sleutel van zijn auto vroeg en niet om het laadkabeltje, hoorde ik de man zeggen dat hij de sleutel al aan mij gegeven had.
Ik, [verbalisant 2] , heb ter plaatse een foto gemaakt van het Duitse voertuig. Toen wij, verbalisanten, op het hoofdbureau van politie de foto van de voorzijde van het voertuig bekeken, zagen wij dat onder het voertuig de stoep droog was. Toen wij ter plaatse kwamen regende het al geruime tijd, waardoor de stoep rondom het voertuig geheel nat was. Kennelijk stond dit voertuig er dus al geruime tijd.
De melder, [getuige 3] , heeft het volgende verklaard (pg. 100 t/m 102):
Op 22 april 2017, tussen 03:30 uur en 04:00 uur, liep ik samen met mijn tante [getuige 4] mijn flatgebouw uit. Mijn flatgebouw ligt aan de Piuslaan.
Ik liep samen met mijn tante het flatportiek uit. Ik zag dat er een voertuig over de Piuslaan reed. Ik zag dat het voertuig de kruising van de Heezerweg schuin overstak. Ik zag dat het voertuig het trottoir op reed bij de winkel Repair Phones op de kruising van de Heezerweg en de Piuslaan te Eindhoven. Ik zag dat het voertuig daar stil ging staan en bleef staan op het trottoir. Ik ben doorgelopen met mijn tante om de hond uit te laten.
Ik kan het voertuig als volgt omschrijven: Volvo, Jeep model, donkere kleur.
Tussen 04:30 uur en 04:45 uur kwam ik samen met mijn tante de hoek om gelopen bij de Leenderweg en zag dat het voertuig wat ik hierboven heb omschreven nog steeds op het trottoir stond ter hoogte van de Repair Phones. Vervolgens heb ik 112 gebeld.
Ik ben samen met mijn tante in de richting van de Volvo gelopen. Ik zag dat er een manspersoon in zat. Ik zag dat de man rechtop in de bestuurdersstoel zat. Ik zag dat het gezicht van de man naar beneden gericht was in de richting van zijn kruis. Ik dacht dat de man een dutje aan het doen was. Ik stond op dat moment naast het bestuurdersportier. Daarop heb ik op het raam getikt. Ik zag dat de man hierop niet reageerde. Ik heb vervolgens hard geroepen in de richting van de man, maar zag dat de man nergens op reageerde. Ik zag de man niet bewegen of ademen.
Ik zag dat de voorruit helemaal gebarsten was. Ik zag dat de deuk (van de voorruit) naar binnen gedrukt was.
Ik heb samen met mijn tante staan te wachten op de politie. Ik heb ondertussen niemand bij het voertuig gezien. Ik zag dat de politie arriveerde bij het voertuig. Ik zag dat twee agentes in de richting van het voertuig liepen waar de man in zat. Ik zag dat zij de bestuurdersdeur openden en de man aanriepen. Ik zag dat de man wakker schoot na een paar keer op en neer duwen en roepen.
Ik heb de man de gehele tijd in het voertuig zien zitten vanaf het moment dat ik op het raam heb geklopt en dat de politie arriveerde bij het voertuig. Ik heb de gehele tijd dezelfde man in het voertuig zien zitten.
[getuige 4] heeft verklaard (pg. 103-104):
Op 22 april 2017, omstreeks 04.00 uur, gingen ik en [getuige 3] de hond uitlaten en wij liepen het flatgebouw uit aan de zijde van de Piuslaan te Eindhoven. Ik zag rechts van mij, bij het kruispunt Piuslaan/Heezerweg, bij het hoekpand waar een telefoonzaak zit, een personenauto op de stoep staan.
Wij zijn een rondje met de hond gaan wandelen. Ongeveer 20 minuten later kwamen wij terug bij het flatgebouw. Ik zag dat de auto daar nog steeds stond.
Ik en [getuige 3] liepen naar de auto. Ik zag dat er een man in de auto zat op de stoel van de bestuurder. Ik zag dat zijn hoofd voorover hing. [getuige 3] heeft toen de politie gebeld. Wij zijn op een kleine afstand van de auto gaan staan en hebben gewacht op de politie. Hij was de enige inzittende van de auto. Ik zag dat de ruit van de auto kapot was. Ik zag zelfs dat er een gat in het raam zat.
Uit deze bewijsmiddelen leidt het hof af dat:
  • het ongeval omstreeks 03.45 uur heeft plaatsgevonden;
  • getuigen [getuige 3] en [getuige 4] omstreeks 04:00 uur hebben gezien dat de auto die bij dat ongeval betrokken was werd stilgezet op het trottoir op de kruising van de Heezerweg en de Piuslaan te Eindhoven;
  • getuigen [getuige 3] en [getuige 4] vervolgens de hond zijn gaan uitlaten en, gelet op het tijdstip van de melding om 04.53 uur en de tussenliggende handelingen, vermoedelijk tussen 04.30 en 04.40 uur terug bij de auto waren;
  • vanaf dat moment verdachte in ieder geval op de bestuurdersstoel van de auto heeft gezeten.
Voorts blijkt uit het relaas van [verbalisant 3] in de Verkeers Ongevallen Analyse (pg. 65-66) dat de stoel van de bijrijder van de Volvo voor het grootste deel vol lag met glassplinters en dat bij de stoel van de bestuurder maar een klein deel van de glassplinters werd aangetroffen.
Hieruit leidt het hof af dat er op het moment van de aanrijding niemand op de stoel van de bijrijder van de Volvo heeft gezeten.
Ook blijkt uit de Verkeers Ongevallen Analyse (pg. 80) dat de kleding van verdachte is bemonsterd op glassplinters en dat op de voorkant aan de bovenzijde van de broek die verdachte aan had bij zijn aanhouding ogenschijnlijk glassplinters zaten.
Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat er glassplinters op de bovenzijde van de broek terecht zijn gekomen als verdachte pas na het ongeval op de bestuurdersstoel van de auto heeft plaatsgenomen. Zoals hiervoor vastgesteld kan verdachte ook niet op de bijrijdersstoel hebben gezeten. Het hof kan dan ook niet anders concluderen dan dat verdachte ten tijde van het ongeval op de bestuurdersstoel heeft gezeten en de auto heeft bestuurd.
Naar het oordeel van het hof doet daar niet aan af de omstandigheid dat het dossier niet relateert over het aantreffen van de autosleutel, doch slechts relateert over hetgeen de verdachte daaromtrent heeft gezegd toen hij werd aangetroffen door de politie. Evenmin doet aan die conclusie af dat het ging om een huurauto die kennelijk was uitgeleend aan een persoon genaamd [voornaam] , afkomstig uit Eindhoven, nu een en ander niet eraan in de weg staat dat verdachte op 22 april 2017 in die auto heeft gereden. Dat er een schadeformulier is ingediend op naam van iemand anders, waaromtrent door het slachtoffer is verklaard, dat verdachte dit valselijk heeft ingediend om aansprakelijkheid te ontlopen, doet evenmin af aan bovengenoemde conclusie.
Nu de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, op zichzelf genomen redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte degene was die de auto heeft bestuurd, mag van de verdachte verlangd worden dat hij een verklaring geeft die dit ontzenuwt. Verdachte heeft echter geen enkele verklaring afgelegd, ook niet in hoger beroep.
Het hof gaat er dus van uit dat verdachte ten tijde van het ongeval de auto bestuurde. Gelet op de schade aan de voorruit van de auto en het aantreffen van vezels en haren in de voorruit die zeer waarschijnlijk afkomstig waren van (kleding van) het slachtoffer, is het slachtoffer, die op een fiets reed, bij de aanrijding op de voorruit terechtgekomen. Naar het oordeel van het hof kan naar algemene ervaringsregels dit niet zijn gebeurd zonder dat de bestuurder van de auto dit gemerkt heeft. Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte dit heeft opgemerkt en dat hij zich van die aanrijding bewust is geweest. Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden wist verdachte dat door het ongeval letsel en schade was toegebracht aan het slachtoffer en is hij vervolgens doorgereden.
Door de verdediging is aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende kan blijken dat verdachte willens en wetens heeft geweigerd mee te werken aan het bloedonderzoek.
Naar het oordeel van het hof behoeft dit verweer geen bespreking, aangezien het wordt verworpen door de bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij, nadat hij met een door hem bestuurde
personenauto een ongeval heeft gehad waarbij een fietsster zwaar gewond was geraakt, de plaats van het ongeval heeft verlaten. Nadat verdachte kort na het ongeval was aangehouden en tegen hem de verdenking was gerezen dat hij onder invloed verkeerde van een stof die zijn rijvaardigheid kon verminderen, heeft verdachte geweigerd aan een bloedonderzoek mee te werken teneinde de aard en hoeveelheid van die stof te kunnen vaststellen.
Uit de vastgestelde schade aan de door verdachte bestuurde personenauto en de fiets van het
slachtoffer kan worden geconcludeerd dat de aanrijding verdachte niet kan zijn ontgaan. Desondanks is hij niet gestopt om hulp aan het slachtoffer te bieden, maar heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. Kennelijk hechtte verdachte meer waarde aan zijn belang om niet als dader van de aanrijding te worden aangemerkt dan aan het belang van het slachtoffer op snelle en adequate hulp. Ook na het ongeval heeft verdachte zich tot op de dag van de terechtzitting in hoger beroep totaal niet om het lot van het slachtoffer bekommerd. Verdachte heeft op geen enkele wijze geïnformeerd naar het slachtoffer, die, zoals blijkt uit de door haar opgestelde schriftelijke verklaring, door de aanrijding zodanig hersenletsel heeft opgelopen dat zij daarvan tot op dit moment nog steeds veel hinder ondervindt.
Naast het feit dat verdachte zich niets aantrekt van het lot van het slachtoffer, rekent het hof het verdachte zwaar aan dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Verdachte heeft bij de politie op geen enkele wijze meegewerkt aan het onderzoek. Op de zitting in eerste aanleg noch op de zitting in hoger beroep is hij verschenen.
Het hof heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 19 maart 2019. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde, te weten op 19 april 2013, is veroordeeld ter zake van rijden onder invloed. Deze eerdere veroordeling was ten tijde van het bewezen verklaarde onherroepelijk. Die veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit (weigeren bloedproef, nadat er een verdenking was gerezen van rijden onder invloed) te begaan. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de feiten ook nog in een proeftijd van de veroordeling met parketnummer 02-800699-15 ter zake gekwalificeerde diefstal. Het hof weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Gelet op het bovenstaande en gelet op de omstandigheid dat verdachte zich kennelijk niet veel heeft aangetrokken van de eerdere veroordelingen, is het hof van oordeel dat thans niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De door de raadsman bepleite werkstraf doet geen recht aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van de feiten onder 2 en 3 en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het hof heeft ten aanzien van feit 3 daarbij gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en ten aanzien van feit 2 gelet op de straffen die door dit hof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 april 2016 is verdachte veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het openbaar ministerie is in zijn vordering tot tenuitvoerlegging, met als grondslag het niet voldoen aan de algemene voorwaarde geen strafbare feiten te plegen, van deze voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf niet-ontvankelijk, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de volledige tenuitvoerlegging van deze straf reeds onherroepelijk is bevolen bij beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 augustus 2018, in verband met het niet voldoen aan de bijzonder voorwaarde(n).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 60 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 02-800699-15.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Sweep, griffier,
en op 12 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.