ECLI:NL:GHSHE:2019:2705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
20-002038-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake bedreiging en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2018. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde, terwijl hij voor het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde een gevangenisstraf van 6 weken eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en refereerde zich aan het oordeel van het hof voor het onder 1 ten laste gelegde.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging met zwaar lichamelijk letsel, omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn handelen een aanmerkelijke kans op letsel met zich meebracht. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte op 19 maart 2018 in Eindhoven een rugtas uit een auto had weggenomen, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van braak.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het handelen dat de schade had veroorzaakt. De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002038-18
Uitspraak : 10 juli 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-865039-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, opnieuw rechtdoende de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde, het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 400,00 van de benadeelde partij [verbalisant 2] volledig kan worden toegewezen. Daarbij dient de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd.
Door en namens verdachte is bepleit dat hij integraal zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De verdediging heeft zich voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechter in eerste aanleg.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Eindhoven, uit een auto (Skoda Octavia) een rugtas (met daarin een paspoort, diverse boeken, een notitieblok en/of communicatiemiddelen voor de computer), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen rugtas (met inhoud) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op het moment dat voornoemde [verbalisant 2] zich bevond tussen een paal/zuil en het portier van de auto waarin hij, verdachte, als bestuurder zat, in ieder geval voornoemde [verbalisant 2] zich bevond op (zeer) korte afstand van die auto, hij, verdachte, met deze auto is weggereden, en/of tijdens dit wegrijden voornoemde [verbalisant 2] heeft geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Eindhoven [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend op het moment dat voornoemde [verbalisant 2] zich bevond tussen een paal/zuil en het portier, van de auto waarin hij, verdachte, als bestuurder zat, in ieder geval voornoemde [verbalisant 2] zich bevond op (zeer) korte afstand van die auto, hij, verdachte, met deze auto weggereden, en/of heeft tijdens dit wegrijden voornoemde [verbalisant 2] geraakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 2
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Op basis van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte, onder de omstandigheden waarin dit is verricht, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor bedreiging met één van de in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven is vereist dat de bedreiging is geschied onder zodanige omstandigheden dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat aan de bedreiging uitvoering zou kunnen worden gegeven, dat het opzet van verdachte op het teweegbrengen van zulk een indruk was gericht en dat het slachtoffer van de bedreiging kennis heeft genomen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 maart 2018 heeft de politie een gerichte postactie gehouden in parkeergarage Hooghuis, gelegen aan de Keizersgracht 9A te Eindhoven. Dit naar aanleiding van auto-inbraken in het centrum van de gemeente Eindhoven. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de verdachte, die als bestuurder van een Seat Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken] optrad, uit de auto stapte, in een andere, geparkeerde personenauto (naar later bleek een Skoda Octavia) keek, een ruit van dat voertuig insloeg en een tas uit het voertuig pakte. Hij zag dat de verdachte daarna weer in zijn eigen auto ging zitten en naar de uitgang van de parkeergarage reed.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij van zijn collega opdracht kreeg om de verdachte aan te houden, waarop hij naar de in- en uitgang van de parkeergarage is gerend. Hij is in de richting van de slagbomen van de parkeergarage gelopen. Hij zag dat een Seat Ibiza voor de slagboom stilstond. Hij heeft zijn politielegitimatiebewijs gepakt en omhoog gehouden en met luide stem geroepen: 'Politie, politie. Je bent aangehouden, motor uit en handen op het stuur.' Verbalisant [verbalisant 2] stond op dat moment op de rijbaan, tussen het bestuurdersportier van de auto en de paal van de slagboom. De slagboom was op dat moment nog dicht. De kolommen van de slagbomen staan op een verhoging, een soort middengeleider. Hij zag dat de bestuurder van de personenauto de auto in de versnelling zette en dat hij gas gaf, waarop de auto in beweging kwam. De slagboom was toen open. De auto is hierop met verhoogde snelheid de parkeergarage uit gereden, waar door andere collega's een blokkade was opgeworpen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard: '
Ik zag dat de Seat Ibiza in beweging kwam. (...) Voor mijn gevoel stond ik op dat moment ter hoogte van de kolom waarop de slagboom stond voor het inrijdend verkeer en het nemen van een nieuw parkeerticket. Ik voelde dat de auto tegen mijn arm of been aan kwam. Ik had het gevoel dat ik nergens naartoe kon. (...) Ik [stond] erg dicht op de auto en dat zorgde ook voor het beangstigende gevoel. (...) Ik had het gevoel dat ik klem kwam te zitten tussen de paal/kolom van de slagboom en de Seat Ibiza. (...) Het is een grote en vermoedelijk zware zuil, die me veel letsel had kunnen bezorgen, als ik tussen de auto en de zuil in zou komen.'
Het hof stelt vast dat de verdachte, nadat hij door verbalisant [verbalisant 2] was aangesproken, met een verhoogde snelheid de parkeergarage uit is gereden, terwijl verbalisant [verbalisant 2] zich naast de personenauto van de verdachte bevond. Uit het voorgaande kan het hof evenwel niet afleiden dat de verdachte enige handeling heeft verricht, die was gericht tegen verbalisant [verbalisant 2] . Deze constatering wordt ondersteund door de verklaring die verbalisant [verbalisant 1] als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd op 30 januari 2019. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat er '
in ieder geval niet door de heer [verdachte] op collega [verbalisant 2] [is] ingereden. De auto van de heer [verdachte] was niet gericht op collega [verbalisant 2] .'
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden, naar objectieve maatstaven, niet van dien aard zijn dat bij verbalisant [verbalisant 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het feit dat verbalisant [verbalisant 2] de situatie wel als bedreigend heeft ervaren doet daar niet aan af Het hof zal de verdachte eveneens vrijspreken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Eindhoven, uit een auto (Skoda Octavia) een rugtas (met daarin een paspoort, diverse boeken, een notitieblok en communicatiemiddelen voor de computer), die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen rugtas (met inhoud) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
 het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch d.d. 24 mei 2018, voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte: '
Het klopt dat ik op 18 maart 2018[het hof begrijpt: 19 maart 2018]
te Eindhoven van een auto een ruitje heb ingeslagen en vervolgens uit die auto een tas heb weggenomen die niet van mij was.';
 het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 maart 2018 (pg. 48-50), inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde] , deel uitmakend van het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, registratienummer PL2100-2018053899 Z, sluitingsdatum 21 maart 2018.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld ter zake soortgelijke strafbare feiten. Deze eerdere veroordelingen waren ten tijde van het bewezen verklaarde onherroepelijk. De veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. Het hof weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor diefstal uit een auto is het uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 90 uur en in geval van recidive een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat het hof minder bewezen heeft geacht dan de eerste rechter. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken gevorderd bij een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde. Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van alle varianten van het hem onder 2 ten laste gelegde zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 400,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, wordt vrijgesproken en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [verbalisant 2] in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.C. Franken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 10 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K.J. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.