In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) de machtiging kreeg om hun minderjarige dochter, geboren in 2006, uit huis te plaatsen. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M.M. Mikkers, hebben op 26 april 2019 beroep aangetekend tegen deze beschikking, die hen niet aanstaat. De rechtbank had eerder op 31 januari 2019 de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling, die tot 1 augustus 2019 loopt. De ouders betogen dat de uithuisplaatsing niet nodig is, omdat er voldoende hulp in huis is en dat de plaatsing bij Amarantgroep de hulpverlening voor hun dochter juist stagneert. Ze hebben altijd hun medewerking verleend aan de hulpverlening en zijn van mening dat de GI hen geen kans heeft gegeven om de situatie te verbeteren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2019 hebben de ouders hun standpunt toegelicht, terwijl de GI de noodzaak van de uithuisplaatsing verdedigde. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de ouders zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de GI niet voldoende heeft aangetoond dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is en dat er onvoldoende nieuwe feiten zijn die de eerdere afwijzing van de spoedmachtiging rechtvaardigen. De ouders hebben inmiddels een nieuwe jeugdzorgwerker die hen ondersteunt, en de minderjarige verblijft regelmatig bij hen. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing af, maar bekrachtigt de eerdere machtiging voor de periode van 31 januari 2019 tot heden.