ECLI:NL:GHSHE:2019:2693

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
200.257.799_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Brabant. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en de uithuisplaatsing van zijn kinderen te beëindigen. De kinderen zijn sinds 1 oktober 2015 onder toezicht gesteld vanwege verwaarlozing en huiselijk geweld. De ouders, Syrische vluchtelingen, hebben sinds 2014 in Nederland gewoond en zijn in 2018 gescheiden. De vader heeft hulp gezocht, maar de GI stelt dat hij onvoldoende stappen heeft gezet om een stabiele opvoedsituatie te bieden. Het hof heeft de minderjarigen de gelegenheid gegeven hun mening te uiten, en heeft vastgesteld dat de kinderen gespecialiseerde hulp nodig hebben. De vader heeft weliswaar stappen gezet, maar het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft, gezien de huidige situatie van de vader en de behoeften van de kinderen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Uitspraak : 18 juli 2019
Zaaknummer : 200.257.799/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/339804/ JE RK 18-1602
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Putmans-de Kok,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie: [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 april 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna nader aan te duiden minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 1 januari 2020, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling was op 27 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. Putmans-de Kok;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2]
  • de moeder, met begeleidster [begeleidster 1] van NEOS.
Aangezien ter zitting bleek dat de tolk wegens ziekte niet verschenen was en er geen andere tolk beschikbaar was, heeft het hof in overleg met de aanwezigen de zaak aangehouden.
2.4.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 4 juli 2019.
Bij de gelegenheid zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. Putmans-de Kok. Voor de vader is als tolk in de Arabische taal opgetreden L. Altaee, tolknummer 19950;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar. De moeder wordt begeleid door
[begeleidster 2] van NEOS, aan wie toestemming is gegeven ter zitting als toehoorder aanwezig te zijn.
Voor de moeder bleek geen tolk aanwezig te zijn. Met instemming van de moeder is dit ondervangen doordat de voor de vader optredende tolk bereid is gevonden om voor de moeder het verloop van de zitting op hoofdlijnen in haar voertaal samen te vatten.
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn op 24 juni 2019 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van de zijde van de vader d.d. 16 april 2019;
  • het V6-formulier van de zijde van de vader d.d. 24 juni 2019 met de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2019;
  • de stelbrief van mr. Van de Laar van 2 juli 2019, per fax ingekomen op 2 juli 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn in 2008 in Syrië met elkaar gehuwd.
De minderjarige kinderen van de ouders zijn:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Syrië);
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Syrië);
  • [minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Syrië);
  • [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (Libië);
  • [minderjarige 5] (hierna: [minderjarige 5] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
3.2.
Waar het hof het in deze beschikking over “de kinderen” heeft, bedoelt het hof [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ; het beroepschrift van de vader ziet uitsluitend op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de drie oudste kinderen. Ten aanzien van [minderjarige 4] en [minderjarige 5] is in de bestreden beschikking eveneens de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd; in het beroepschrift is zijdens de vader evenwel uitdrukkelijk aangegeven dat hij wel instemt met de uithuisplaatsing van de jongste twee kinderen.
3.3.
De ouders zijn Syrische vluchtelingen. Sinds 2014 verblijven zij in Nederland, aanvankelijk in een AZC in [plaats] . Daarna zijn zij in [woonplaats 2] gaan wonen, en vervolgens in [woonplaats 1] . In de zomer van 2018 hebben de ouders hun relatie verbroken. De vader heeft toen de gezinswoning verlaten. Inmiddels is in het kader van de echtscheiding bepaald dat de vader huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning.
3.4.
De kinderen staan sinds 1 oktober 2015 onder toezicht van de GI. Aanleiding daarvoor was dat er sprake was van verwaarlozing van de kinderen en huiselijk geweld. De ouders waren niet beschikbaar voor de kinderen vanwege hun eigen trauma’s en problematiek.
De ondertoezichtstelling van de vijf kinderen is na 2015 steeds verlengd, laatstelijk tot 1 januari 2020. De kinderen zijn eind 2015 al kort uit huis geplaatst geweest. In maart 2017 is [minderjarige 2] na een uit de hand gelopen conflict met de vader wederom uit huis geplaatst. [minderjarige 1] , [minderjarige 4] en [minderjarige 3] zijn met ingang van 6 september 2018 met een spoedmachtiging opnieuw uit huis geplaatst omdat de moeder geen hulpverlening meer toeliet. [minderjarige 5] is op 1 oktober 2018 wederom uit huis geplaatst.
[minderjarige 2] verblijft sinds 4 januari 2018 op De Hondsberg te [verblijfplaats] , in een behandelsetting voor kinderen met sterk ontregeld gedrag en zeer intensieve begeleidingsbehoefte.
[minderjarige 3] verblijft sinds 12 oktober 2018 op De Widdonck te [verblijfplaats] , in een behandelgroep van De Combinatie.
[minderjarige 1] verblijft sinds 29 oktober 2018 op de Iepebeek te [verblijfplaats] , in een behandelgroep van De Combinatie.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans aan de orde, de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd, te weten tot 1 januari 2020.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, voert hij kort samengevat het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat het de ouders niet lukt de samenwerking met de hulpverlening aan te gaan, mede gelet op de taalbarrière. De vader heeft hulp gezocht en aanvaard. De communicatie tussen de vader en WIJ [vestigingsnaam] is slecht. De contactpersoon reageert vaak erg laat en komt toezeggingen niet na. De advocaat van de vader heeft zelf contact opgenomen met WIJ [vestigingsnaam] maar heeft daar te horen gekregen dat WIJ [vestigingsnaam] de vader niet de hulp kan bieden die hij nodig heeft. De vader heeft zelf contact opgenomen met de GGZ [vestigingsnaam] om hulp aan te vragen. Hij heeft zelf geregeld dat hij bij Participatiebijeenkomsten kon verschijnen. Hij heeft hulp van mevrouw [medewerker SDIZ] van Helpende Hand (thans SDiZ, Stichting Diversiteit in Zorg). Het is juist de moeder die de hulpverlening op geen enkele wijze toelaat.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de vader op dit moment niet in staat is de kinderen een stabiele opvoedsituatie te bieden. Een uitkering is opnieuw aangevraagd en de vader heeft op korte termijn bij de GSD een gesprek. De vader is gestart met een inburgeringscursus. In het kader van de voorlopige voorzieningen bij echtscheiding is het voortgezet gebruik van de woning te [woonplaats 1] aan de vader toegekend. Dit is mede gedaan om ervoor te kunnen zorgen dat de kinderen weer bij de vader konden worden teruggeplaatst. De moeder kan en mag de woning niet meer betreden. De vader heeft geen huurachterstand. Inmiddels heeft hij het huurrecht van de woning ook definitief. De vader heeft geen contact meer met de moeder, waardoor er veel rust is gekomen in de thuissituatie. De vader heeft verlenging van de verblijfsvergunningen van de kinderen aangevraagd en die zijn ook verleend. Ook de ID-kaart van [minderjarige 2] is geregeld. De vader heeft wekelijks contact met de kinderen. Hij weet wat er speelt bij de kinderen. De hulp kan ook worden ingezet vanuit de thuissituatie. De kinderen willen graag bij de vader verblijven.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er tot op heden onvoldoende verbetering heeft plaatsgevonden in zijn situatie. Het lijkt erop dat de rechtbank niet de situatie van de vader maar die van de moeder heeft beschreven. De moeder is degene die blijft hangen in het verleden en geen stappen zet. Vanaf het eerste moment dat de GI betrokken is geraakt bij het gezin, heeft de vader veel stappen gezet. Hij wil de kinderen een veilige thuisbasis bieden.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat en zoals aangevuld ter zitting, het volgende aan.
Mevrouw [medewerker SDIZ] helpt de vader op vrijwillige basis als hij daarom vraagt; gemiddeld één keer per maand. Er is geen sprake van intensieve ondersteuning. De samenwerking tussen de vader en WIJ [vestigingsnaam] is niet goed, omdat de vader verkeerde verwachtingen heeft van de mogelijkheden van WIJ [vestigingsnaam] . Daarnaast komt de vader zijn afspraken onvoldoende na. Tijdens alle gesprekken van de vader met de GI wordt gezorgd voor een tolk. De vader is driemaal boos weggelopen uit een gesprek: op 14 november 2018, 15 januari 2019 en op 19 februari 2019. De GI heeft vanaf november 2019 met de vader besproken dat het voor de kinderen belangrijk is dat de vader zijn afspraken voor omgang met de kinderen nakomt. Het lukt de vader niet om zich aan de afspraken te houden. De omgang vindt op zijn verzoek nu eenmaal per veertien dagen plaats. De vader kan de kinderen niet vaker bezoeken, omdat afstand (en daarmee de reiskosten) een probleem zijn. Met de vader is besproken dat hij zich voor de kosten kan wenden tot WIJ [vestigingsnaam] voor hulp. Voor zover bekend heeft de vader dit niet besproken met WIJ [vestigingsnaam] . Vanwege de teleurstellingen en vanwege het perspectief van de kinderen is de omgang verminderd naar eenmaal per drie weken. Aan de vader is op 17 april 2019 medegedeeld dat het perspectief van de kinderen niet thuis ligt. Het onderzoek door de raad naar een gezagsbeëindigende maatregel is gestart, maar dat is vooralsnog stopgezet omdat het behandelproces van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog niet is afgesloten. De GI is niet door de vader geïnformeerd over zijn inkomen. De GI heeft WIJ [vestigingsnaam] benaderd met de vraag of het inkomen is geregeld. WIJ [vestigingsnaam] geeft aan dat dit niet zo is. De ouders hebben sinds 10 januari 2019 geen contact met elkaar. De vader heeft de verlengingen van de verblijfsvergunningen van de kinderen inderdaad aangevraagd. De GI is niet geïnformeerd door de vader over zijn inschrijving bij [website] .
In november 2018 zijn er omgangsafspraken gemaakt voor [minderjarige 2] en de vader, die erop zien dat de vader op het terrein van De Hondsberg in een ouderappartement bij [minderjarige 2] kan overnachten. De vader heeft zich hier meerdere malen niet aan gehouden en hij heeft [minderjarige 2] tegen de afspraak in meegenomen naar [woonplaats 1] of elders. De vader laat zien geen veilige en voorspelbare omgang te kunnen bieden. De kinderen hebben veel behoefte aan nabijheid en duiding van een volwassene. Juist omdat de kinderen trauma’s hebben opgelopen in de oorlog, tijdens hun vlucht naar Nederland en de onveilige gezinssituatie thuis gedurende de afgelopen jaren, is een verblijf met behandeling nodig. De vader heeft stappen gezet, maar het is nog erg minimaal. De GI vindt dat de vader op dit moment in elk geval nog onvoldoende kan aansluiten bij de noodzakelijke behoeften van de kinderen.
3.8.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij de vader niet geschikt acht om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De moeder wil een rol spelen in het leven van de kinderen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.9.3.
Het gaat hier om drie kinderen die vanwege hun problematiek meer dan gemiddelde eisen stellen aan de opvoedvaardigheden van hun verzorgers.
Uit de overgelegde stukken en de eigen waarneming van het hof komt het volgende beeld naar voren van de kinderen.
[minderjarige 1] is een 15-jarig meisje dat is blootgesteld aan een langdurige emotionele onveiligheid, zowel door de gebeurtenissen in het verleden voordat het gezin naar Nederland kwam als door de jarenlange voortdurende onstabiele thuissituatie. Als zij niet toekomt aan trauma(behandeling), zal haar hele sociaal-emotionele ontwikkeling stagneren.
Momenteel beweegt zij zich stabiel voort op de groep, is functioneel in contact. Ze weegt per situatie af of ze eerlijk zal zijn: wat levert haar het meeste op? Op school laat ze zorgwekkend gedrag zien.
De 13-jarige [minderjarige 2] groeide op in het oorlogsgebied. Hij ging kijken toen er werd geschoten, vond dat interessant. Hij heeft lijken en andere slachtoffers van dichtbij gezien. Hij heeft een beneden gemiddelde intelligentie en sociaal emotioneel is hij drie jaar oud. Volgens zijn behandelaren is hij een complexe, sociaal-emotioneel beschadigde jonge jongen die momenteel goed gedijt bij de nabijheid die op de groep geboden wordt. Vanuit dit veilige
kader dient, stap voor stap, in een individueel behandeltraject (starten met PMT en EMDR) bekeken te worden of er een ingang is voor individuele behandeling.
[minderjarige 3] van 11 jaar is prikkelgevoelig, slaapt moeilijk in, ligt lang wakker. Zij ziet geen gevaar, schat gevolgen van het eigen gedrag niet goed in (spullen gooien/vernielen, weglopen). Ze vindt het lastig om emoties te uiten, reageert angstig bij stemverheffing en schiet dan meteen in de weerstand, heeft een negatief zelfbeeld. Complimenten zijn haar vreemd. Opvallend is haar handtastelijkheid en drukke gedrag richting jongens/mannen, ze is grenzeloos in stoeien. Haar seksuele ontwikkeling is vermoedelijk verstoord. Zij scheldt met seksuele woorden en maakt seksuele bewegingen als ze boos is. [minderjarige 3] heeft behoefte aan een stabiele omgeving, met een veilig pedagogisch klimaat om de achterstand in haar ontwikkeling en vaardigheden te verkleinen. Daarnaast is een specialistisch behandelklimaat noodzakelijk om trauma’s te behandelen
3.9.4.
Het hof is ervan overtuigd dat de vader van de kinderen houdt en dat hij zijn best doet om naar een situatie te werken waarin het mogelijk zou kunnen zijn dat één of meerdere
kinderen thuisgeplaatst zouden kunnen worden. Van een dergelijke situatie is echter op dit moment nog geen sprake. Niet duidelijk is hoe het gesteld is met de uitkering van de vader, en ook is onduidelijk of hij momenteel de inburgeringscursus nog volgt. Er is weliswaar sprake van dat de vader zich heeft aangemeld voor traumabehandeling bij de GGZ [vestigingsnaam] , maar de behandeling heeft klaarblijkelijk nog geen aanvang genomen.
Nu er bij de vader nu nog geen zicht is op het kunnen voorzien in de basisbehoeften van de kinderen, acht het hof, reeds om die reden, de uithuisplaatsing noodzakelijk. Daarnaast speelt dat de kinderen behoefte hebben aan zeer gespecialiseerde hulp en begeleiding. Het is de vraag of die hulp en begeleiding in de thuissituatie geboden zullen kunnen worden.
Het hof geeft de vader mee dat hij de samenwerking met de GI dient aan te gaan.
3.9.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel
en E.M.C. Dumoulin, en is op 18 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.