ECLI:NL:GHSHE:2019:2688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
200.243.284_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank inzake wijziging van gezag van eenhoofdig naar gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag van de kinderen van eenhoofdig naar gezamenlijk gezag. De moeder, appellante, had in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag was toegewezen. De moeder was van mening dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de impact van huiselijk geweld en de angst die zij voor de vader ervoer. De vader, verweerder, had in zijn verweerschrift aangegeven dat hij bereid was om samen met de moeder het gezag uit te oefenen en dat de kinderen blij waren met het contact met hem. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de communicatie tussen de ouders nog steeds problematisch was, maar dat er positieve ontwikkelingen waren in de omgang tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft overwogen dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en dat de moeder haar verantwoordelijkheid moest nemen in de communicatie met de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De beslissing is genomen met inachtneming van de noodzaak voor beide ouders om samen te werken in het belang van hun kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juli 2019
Zaaknummer: 200.243.284/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/246233 / FA RK 18-467
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres, in deze zaak woonplaats gekozen hebbend ten kantore van haar advocaat te [kantoorplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.M. Gijzen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio [regio] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 25 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2018, heeft de moeder verzocht om onder verbetering en aanvulling van de gronden voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot wijziging van het eenhoofdig gezag in het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 september 2018, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel met verbetering of aanvulling van gronden.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de GI van 17 september 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten;
-de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de ouders zijn, voor zover thans relevant, geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefende van rechtswege alleen het gezag over de kinderen uit. Na de relatiebreuk van partijen aan het einde van het jaar 2016, heeft er ongeveer een jaar lang geen contact tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden. Dit is in december 2017 hersteld. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader nu eenmaal per veertien dagen één uur onbegeleid contact heeft met de kinderen, waarbij de overdracht onder begeleiding van Rubicon plaatsvindt; eerder vonden ook de contactmomenten onder begeleiding plaats.
3.2.
In het verleden (mei 2015 tot mei 2016) hebben de kinderen onder toezicht gestaan. Met ingang van 29 mei 2017 is de ondertoezichtstelling opnieuw uitgesproken. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 mei 2020.
3.3.
De vader heeft de rechtbank verzocht om wijziging van het eenhoofdig gezag over de kinderen naar het gezamenlijk ouderlijk gezag, zodat hij met de moeder samen het gezag over de kinderen kan uitoefenen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen.
3.4.1.
De moeder kan zich hier niet mee verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
De relatie tussen partijen is geëindigd vanwege huiselijk geweld. Dit heeft een enorme impact op de moeder gehad. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de relatie tussen partijen sinds hun uiteengaan ernstig is verslechterd. De rechtbank heeft aan het feit dat de kinderen blij zijn dat zij de vader weer zien ten onrechte de conclusie verbonden dat er thans sprake dient te zijn van gezamenlijk gezag. Ondanks dat het feit dat de kinderen weer contact hebben met de vader, is het contact tussen de ouders nog altijd – al twee jaar – afwezig. Tijdens de BOR is niet ingezet op contactherstel tussen de ouders. De rechtbank heeft onvoldoende onderkend dat de moeder zeer angstig is voor de vader. Tijdens de ondertoezichtstelling zal moeten worden bekeken of verbetering van de communicatie tussen de ouders tot de mogelijkheden behoort. Er is geen solide basis voor gezamenlijk gezag. Contact hebben met de vader is zeer belastend voor de moeder. Er is geen sprake van wederzijds vertrouwen tussen partijen en er worden door partijen over en weer ernstige beschuldigingen geuit. Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken, althans eenhoofdig gezag is anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. Indien er, naast alle hulpverlening die er al is, ook moet worden ingezet op herstel van de communicatie tussen de ouders, zal de moeder worden overvraagd. Dit zal de kinderen niet ten goede komen.
3.4.2.
Ter zitting van het hof heeft de moeder hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd. Partijen hebben kort voordat zij hun relatie verbraken, een telefoongesprek met elkaar gevoerd. De moeder is tijdens dat gesprek erg geschrokken van de boosheid en agressieve toon die de vader heeft aangeslagen. De vader heeft de moeder weliswaar nooit bedreigd, maar zij is nog steeds erg bang voor hem. Op vragen van het hof waar haar angst vandaan komt, heeft de moeder verklaard dat haar instinct haar dit vertelt. De moeder bezoekt sinds een paar maanden regelmatig de praktijkondersteuner van de huisarts, die haar helpt bij het verwerken van het verleden, waaronder de relatiebreuk met de vader. De moeder heeft inmiddels drie of vier gesprekken gehad. De gesprekken voelen goed en de moeder merkt dat het haar helpt. Zij moet er echter nog niet aan denken om samen met de vader om de tafel te zitten en gezamenlijke gesprekken te voeren over de kinderen; ze weet niet of ze daar ooit aan toe zal zijn. De ouders hebben soms spontane gesprekken met elkaar, maar de moeder zoekt het contact niet op. Het was laatst noodzakelijk, omdat de overdrachtsbegeleider abusievelijk op een andere locatie was. De moeder had de vader liever niet gesproken en voor de kinderen was het ook niet fijn. Het verliep ‘rommelig’. De moeder heeft liever niet dat er verkeerde conclusies worden verbonden aan haar gesprekjes met de vader.
3.5.1.
De vader heeft een verweerschrift ingediend waarin hij, kort samengevat, het volgende standpunt inneemt.
De vader heeft tot het uiteengaan van partijen een deel van de verzorging en opvoeding van de kinderen voor zijn rekening genomen. De relatie tussen partijen is verslechterd. Dit is te wijten aan het feit dat de moeder weigert te communiceren. Op onbewaakte momenten is er echter contact tussen partijen en dit verloopt dan uitstekend. De kinderen zijn blij dat zij de vader weer zien. Het is in het belang van de kinderen dat er sprake is van gezamenlijk gezag. De vader is bereid zijn volledige medewerking te verlenen aan het verbeteren van het contact met de moeder. Tijdens de ondertoezichtstelling wil de GI werken aan het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. Er valt te verwachten dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt in de communicatie tussen de ouders.
3.5.2.
Ter zitting van het hof heeft de vader hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd.
De vader weet niet waarom de moeder bang is voor hem. De laatste tijd vinden er steeds vaker spontane gesprekken plaats tussen de ouders na een omgangsmoment. Laatst begon de moeder een praatje en vroeg zij aan de vader wat de kinderen hadden gegeten. De vader vond dit lastig, omdat de moeder bang zegt te zijn en steeds aangeeft dat zij hem niet wil spreken. Ook kunnen de ouders soms weer samen lachen, bijvoorbeeld toen de kinderen het hoofd van de vader hadden geschoren, maar zij dit slechts voor de helft hadden gedaan. De vader wil vooral dat de kinderen gelukkig en gezond zijn. Hij stemt overal mee in, zolang het beter is voor de kinderen. Hij vindt het belangrijk dat hij samen met de moeder kan praten over de kinderen, maar hij wil zich niet opdringen. Als hij de moeder onbedoeld angstig heeft gemaakt, biedt hij daarvoor alsnog zijn excuses voor aan.
3.6.
De GI heeft haar bevindingen uiteengezet in de brief van 17 september 2018. Het standpunt van de GI, zoals aangevuld ter zitting van het hof, luidt – kort samengevat – als volgt.
In het verleden hebben de ouders in de praktijk (niet wettelijk) het gezag gezamenlijk uitgeoefend. De vader werd bij alle besluiten over de kinderen betrokken. De ouders vormden gezamenlijk een mening over bepaalde zaken en waren samen verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder laat in haar gedrag zien (trillen, overstuur) dat zij angstgevoelens heeft wanneer ze de vader moet zien. De gezinsvoogd is geen psycholoog en kan niet beoordelen of dit oprecht is. De GI vindt verdere therapie voor de moeder noodzakelijk. De moeder heeft lang geleden al het advies gekregen om haar angsten te leren overwinnen en professionele hulp (zoals EMDR) te zoeken. In juli 2018 heeft de GI dit advies herhaald. De moeder heeft pas recent stappen hierin gezet door hulp bij de praktijkondersteuner te zoeken. Het is nodig dat de GI de moeder hierin onder druk zet, anders komt zij niet in beweging.
De vader stelt zich begeleidbaar en meewerkend op. Als er iets moet worden ondertekend, doet de vader dat. De GI ervaart met de vader een coöperatieve samenwerking.
In de omgangsbegeleiding wordt rekening gehouden met het tempo dat de moeder aankan, gezien de spanningen die de omgang oproept bij de moeder. Rubicon ziet mogelijkheden dat de omgang in de toekomst uitgebreid wordt.
Beide ouders hebben enorme stappen gezet. Het contact tussen de vader en de kinderen vindt recent zonder begeleiding plaats. Bij de overdracht (door een derde) spelen beide ouders een belangrijke rol. De GI krijgt de ouders nog niet bij elkaar om de tafel, maar in een spontane situatie komen zij in het bijzijn van de kinderen wel tot persoonlijk contact. De kinderen proberen dit te stimuleren en laten een ‘big smile’ zien als de ouders met elkaar een praatje maken. Tijdens de ondertoezichtstelling zal de GI inzetten op verdere oudercommunicatie. Als de moeder doorgaat met haar individuele hulp, kunnen de ouders best ver komen.
3.7.
De raad heeft ter zitting van het hof geadviseerd om de beslissing van de rechtbank in stand te laten. De ouders zijn op constructieve manier aan de slag gegaan met de gezinsvoogd. De gezinsvoogd kan beide ouders bereiken. Het gaat steeds beter. De omgangsregeling wordt niet langer begeleid. Aan het ‘klemcriterium’ is niet voldaan. Sterker nog, de kinderen confronteren hun ouders ermee dat zij met elkaar moeten praten. Dat doen de kinderen alleen maar omdat ze zich daartoe vrij voelen. De raad heeft evenmin signalen dat het anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag blijft uitoefenen.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Volgens vaste rechtspraak brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag kan eenhoofdig gezag worden gehandhaafd.
Naar het oordeel van het hof doet zich in het onderhavige geval niet een van bovengenoemde gronden voor om het verzoek van de vader af te wijzen.
3.8.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is weliswaar gebleken dat partijen weinig met elkaar communiceren, maar onvoldoende is gebleken van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen bij gezamenlijk gezag klem of verloren zullen raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek van de vader om met de moeder te worden belast met het gezag over de kinderen anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof acht het onvoldoende aannemelijk dat bij toekenning van het gezamenlijk gezag, partijen het niet eens zouden kunnen worden over belangrijke beslissingen over de kinderen, zoals schoolkeuzes, medische zaken en dergelijke. De moeder heeft niet weersproken dat partijen tijdens hun relatie samen voor de kinderen zorgden en dat zij samen de beslissingen namen. Niet is gebleken dat de ouders een geheel andere visie hebben over onderwijs of medische aangelegenheden. Evenmin is gebleken dat de vader overleg met de moeder heeft geweigerd en/of dat de vader – sinds hij met de moeder het gezag uitoefent – het nemen van beslissingen over de verzorging en opvoeding van de kinderen heeft belemmerd of zich daarmee heeft willen bemoeien op een wijze die ten koste gaat van de kinderen. Integendeel, ter zitting van het hof heeft de GI onbetwist verklaard dat de vader altijd meewerkt en zijn handtekening zet wanneer hem dit wordt gevraagd. Verder is er een positieve ontwikkeling gaande in de contacten tussen de vader en de kinderen. De kinderen zijn blij als ze hun vader zien en de omgang vindt sinds kort niet langer begeleid plaats.
Op grond van de processtukken en de houding van de moeder ter zitting, is gebleken dat de moeder tot op heden nog niet heeft geprobeerd om daadwerkelijk invulling te geven aan een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening met de vader: zij moet ‘er niet aan denken om met de vader om de tafel te zitten.’ Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de moeder haar verantwoordelijkheid neemt en zich actiever gaat opstellen om een verbetering van haar communicatie met de vader te bereiken. Partijen zullen als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog lange tijd aan elkaar zijn verbonden. Dat de moeder zegt bang te zijn voor de vader, brengt – wat daar verder ook van zij – niet met zich dat zich een van de hiervoor genoemde afwijzingsgronden voordoet en dat de vader zijn gezags-rol tegenover de kinderen niet zou kunnen innemen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de moeder niet concreet heeft kunnen maken waarom zij zo bang is voor de vader. Dat haar angst zou zijn ingegeven door haar instinct, is volstrekt onvoldoende om tot een andere beslissing te komen. Indien de moeder (ondanks de ingezette hulp van de praktijkondersteuner) angstig blijft voor de vader, dient zij daarvoor gerichte hulp en begeleiding te zoeken, bijvoorbeeld EMDR zoals de GI wenselijk acht. Het kan én mag van de moeder worden verwacht dat zij de communicatie met de vader aangaat. Het is dan ook positief dat de moeder hierin inmiddels voorzichtige stappen heeft gezet en dat zij een spontaan gesprek met de vader na een omgangsmoment niet uit de weg gaat. Gezien de spanningen die er in het verleden waren, heeft de GI de ouders terecht een compliment gemaakt met de ‘enorme stappen’ die zij al hebben gezet.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking,
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens, H.J. Witkamp en is op 18 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.