ECLI:NL:GHSHE:2019:2687

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
200.242.174_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van eenhoofdig gezag en omgangsregeling in een complexe echtscheidingszaak met verslavingsproblematiek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beoordeling van het gezag over een minderjarige en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De vader, die kampt met een cocaïneverslaving en psychische problemen, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2018 aangevochten, waarin de moeder eenhoofdig gezag over de minderjarige is toegewezen. De vader verzoekt om omgang met de minderjarige en uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder verzet zich hiertegen en stelt dat de vader niet in staat is om beslissingen te nemen in het belang van het kind, gezien zijn verslavingsproblematiek en het traumatische verleden tussen partijen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2019 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft zijn situatie uiteengezet, waarbij hij aangeeft dat hij recentelijk clean is geworden en bereid is om meer omgang te hebben met de minderjarige. De moeder daarentegen heeft grote zorgen over de stabiliteit van de vader en zijn vermogen om voor de minderjarige te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zijn zorgen geuit over de kwetsbaarheid van beide ouders en het risico dat de minderjarige klem kan raken tussen hen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het gezag over de minderjarige alleen aan de moeder dient toe te komen. De vader is niet in staat gebleken om de belangen van de minderjarige voorop te stellen en er is een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem raakt tussen de ouders. De huidige omgangsregeling blijft in stand, waarbij de vader eerst moet laten zien dat hij zijn leven op orde heeft voordat er sprake kan zijn van uitbreiding van de omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juli 2019
Zaaknummer: 200.242.174/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/334868 FA RK 17-4703
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.G.M. de Ruijter,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. A.M.M. Stam.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag over de hierna nader te noemen [minderjarige] alsnog af te wijzen en te bepalen dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar iedere maandag en woensdag van 10.00 uur tot 11.00 uur in de woning van de ouders van de moeder en in het bijzijn van de moeder.
Bij brief van 13 mei 2019 heeft de vader zijn verzoek aangevuld, aldus dat de vader verzoekt om tevens omgang te kunnen hebben met [minderjarige] gedurende één zaterdag per maand van 11.00 uur tot 16.00 uur.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juli 2018, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel zijn beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden
beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. de Ruijter;
-de moeder, bijgestaan door mr. Stam;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
Tevens heeft de begeleider van de vader, de heer [begeleider] van [organisatie 1] , de zitting als
toehoorder bijgewoond.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 februari 2018;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 30 april 2019;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 april 2019;
- de zowel bij V6-formulier als bij brief ingekomen bijlage van de advocaat van de vader d.d. 3 mei 2019;
- het V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 13 mei 2019, zijnde een wijzigingsverzoek.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de late indiening van het
wijzigingsverzoek van de man op 13 mei 2019. Het hof is echter van oordeel dat de
aanvulling van het verzoek van de man kan worden meegenomen in de behandeling, nu het
een voldoende helder en beknopt verzoek betreft waarover ter zitting met partijen is
gesproken en waarbij de advocaat van de vrouw derhalve voldoende gelegenheid heeft
gekregen hierop te reageren.
Na de zitting zijn conform afspraak nog ingekomen een V6-formulier van de advocaat van
de vader en een V8-formulier van de advocaat van de moeder, beiden d.d. 4 juni 2019.
Partijen hebben hierin te kennen gegeven niet tot overeenstemming te zijn gekomen voor wat
betreft de omgang en de begeleiding daarvan.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] woont bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot verkrijging van eenhoofdig gezag over [minderjarige] toegewezen en bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar op woensdag om de week van 10.00 uur tot 11.00 uur bij de ouders van de moeder thuis onder begeleiding van de moeder.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader erkent dat de relatiebreuk met de moeder te wijten is geweest aan zijn cocaïnegebruik, waardoor tevens financiële problemen zijn ontstaan die uiteindelijk geleid hebben tot de huisuitzetting van de vader.
Begin 2018 is de vader dan ook dakloos geraakt. Door de combinatie van de verslaving en het dakloos zijn, is de vader in een neerwaartse spiraal geraakt en heeft hij een tweetal suïcidepogingen ondernomen.
De e-mail afkomstig van de vader, die door de moeder in eerste aanleg in het geding is gebracht en waarin hij akkoord gaat met eenhoofdig gezag bij de moeder en de door haar voorgestelde omgangsregeling, kan hij zich niet herinneren en de inhoud daarvan is volgens hem een gevolg van zijn toenmalige verslaving.
Volgens de vader krijgt hij op korte termijn een huurwoning en zal hij zich aanmelden bij Novadic Kentron om te voorkomen dat hij terugvalt in zijn verslaving. Gedurende zijn voorlopige hechtenis is de vader clean geworden.
De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] tussen partijen klem of verloren zou raken bij voortduring van het gezamenlijk gezag over haar. De huidige ontwikkelingen in de situatie van de vader kunnen dit oordeel niet dragen. De door de rechtbank opgelegde omgangsregeling vindt de vader te summier en hij wenst uitbreiding daarvan. De vader heeft nog geen werk en derhalve tijd en ruimte om meer omgang met [minderjarige] te hebben.
Ter zitting heeft de vader verklaard geen intake te willen bij Novadic Kentron, omdat hij clean is. Ook de voorwaarden zoals die gesteld zijn in de uitspraak van het hoger beroep in zijn strafzaak, waaronder een behandeltraject bij een forensisch psychiatrische kliniek, vindt hij overbodig. Hetgeen de psycholoog over hem verklaard heeft in de strafzaak klopt niet. De vader heeft verklaard in cassatie te zijn gegaan van de uitspraak van het hof in de strafzaak en tot die tijd gelden de opgelegde voorwaarden niet. De urinecontroles die de moeder wenst voorafgaand aan contactmomenten met [minderjarige] wil de vader evenmin laten uitvoeren, omdat hij van mening is dat hij ten opzichte van niemand verantwoording hoeft af te leggen en hij zijn situatie zelf het beste kent.
De vader heeft verklaard meer tijd met [minderjarige] te willen doorbrengen, het liefst onbegeleid maar anders in het bijzijn van de moeder. De vader zou graag eens met [minderjarige] een dagje naar de dierentuin willen of iets dergelijks, vandaar de uitbreiding van zijn verzoek tot omgang met een zaterdag per maand van 11.00 uur tot 16.00 uur.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vader was gedurende de relatie verslaafd aan cocaïne en is dit tot op de dag van vandaag nog steeds. De relatie is eerder tijdelijk door de moeder beëindigd wegens de verslaving van de vader, waarna de vader zijn eerste suïcidepoging heeft ondernomen middels een overdosis cocaïne. Daarna is de vader een half jaar clean geweest en is relatie tussen partijen hersteld. Na de geboorte van [minderjarige] bleek dat de vader opnieuw verslaafd was aan cocaïne en dat al het geld van partijen daaraan opging. Naar de moeder en [minderjarige] ging geen aandacht uit en de vader heeft zich ook nimmer bezig gehouden met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De vader leefde ‘s nachts en sliep overdag. In april 2017 heeft de moeder de relatie opnieuw beëindigd en is zij met [minderjarige] bij haar ouders ingetrokken. Ten aanzien van de omgang hadden partijen destijds afgesproken dat [minderjarige] één weekend in de veertien dagen bij de
vader zou verblijven. Deze omgang heeft twee keer plaatsgevonden. Tijdens een omgangsweekend heeft de vader de moeder na enkele uren bericht dat hij over zou gaan tot suïcide. Vanaf dat moment heeft de moeder de omgang stopgezet en is de vader de moeder gaan stalken en bedreigen. In de periode na het verbreken van de relatie tot de voorlopige hechtenis van de vader hebben de vader en [minderjarige] elkaar een aantal keer gezien in het bijzijn van de wijkagent. De moeder heeft van de familie van de vader vernomen dat hem door de rechtbank een gevangenisstraf is opgelegd en daarnaast een behandeltraject bij [organisatie 2] te [plaats] . De vader mag zijn hoger beroep tegen deze beslissing echter afwachten in vrijheid, waardoor de moeder weer angstig is geraakt. Op dit moment hebben partijen, afgezien van de tweewekelijkse contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] (die twee keer hebben plaatsgevonden), geen contact met elkaar en lijkt het erop dat de vader de moeder nu met rust kan laten.
De moeder meent dat de vader zijn leven niet op orde heeft, nu hij in een tent verblijft bij een kampeerboerderij in afwachting van zijn hoger beroep. Het schrikt de moeder af dat de vader een behandeltraject bij een forensisch psychiatrische kliniek is opgelegd vanwege een gedrags- en persoonlijkheidsstoornis. De moeder vraagt zich af of de vader wel in staat is om beslissingen over [minderjarige] te nemen.
Ter zitting heeft de moeder desgevraagd verklaard in beginsel bereid te zijn de omgang uit te breiden naar twee uur om de week onder begeleiding van derden, waarbij het voor haar en het vertrouwen dat zij dient op te bouwen ten opzichte van de vader wenselijk zou zijn indien de vader zijn medewerking verleent aan voorafgaande urinecontroles. De moeder vindt dat de vader zijn verantwoordelijkheid dient te nemen en zich moet aanmelden bij Novadic Kentron voor zijn verslavingsproblematiek.
De moeder ervaart zelf ook stress rondom de contactmomenten van de vader met [minderjarige] , gelet op de traumatische ervaringen rondom de verslaving en het stalkgedrag van de vader in het (recente) verleden.
3.6.
De raad heeft ter zitting het volgende verklaard. Ten aanzien van het gezag zien we twee kwetsbare ouders, die niet in staat zijn om samen over [minderjarige] beslissingen te nemen zonder dat [minderjarige] klem komt te zitten. De beslissing van de rechtbank kan op dit punt in stand blijven. De huidige omgang bij grootouders thuis loopt goed. Indien het hof echter meent dat uitbreiding van de omgang aan de orde is en de grootouders dit niet kunnen bieden, zou eventueel ter afwisseling van de begeleiding ook BOR-Humanitas kunnen bijspringen. Het drugsgebruik van de vader is voor begeleiding via Bor-Humanitas echter wel een contra-indicatie. De vader moet clean zijn en dit ook aan kunnen tonen. Als de begeleiding van de omgang plaatsvindt door de vrijwilligers aldaar, kan het in een daarvoor beschikbaar gestelde ruimte, maar bijvoorbeeld ook in een speeltuin of wijkcentrum.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen,
of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging overneemt, is het hof van oordeel dat het gezag over [minderjarige] alleen aan de moeder dient toe te komen. In aanvulling op de reeds uitgebreide overwegingen van de rechtbank, wenst het hof nog het volgende te overwegen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat inmiddels op 21 januari 2019 uitspraak is gedaan in het hoger beroep van de vader in zijn strafzaak, waarbij hij evenals in eerste aanleg schuldig is bevonden aan onder meer stalking van de moeder. Uit het betreffende arrest blijkt dat de psycholoog in de Pro-Justitia rapportage van 25 april 2018 heeft geconcludeerd dat de vader lijdt aan een stoornis in middelengebruik, gecombineerd met persoonlijkheidsproblematiek, geclassificeerd als een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met zowel narcistische als antisociale kenmerken. Verder functioneert de vader volgens de psycholoog op zwakbegaafd tot beneden gemiddeld niveau. De vader heeft ter zitting in onderhavige zaak kenbaar gemaakt dat hij van dit arrest in cassatie is gegaan. De conclusies van het hof en de psycholoog worden door de vader uiterst laconiek benaderd en afgedaan als onzin. Het belang van de door het hof in het arrest opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname ten behoeve van het stellen van een diagnose en het aan de hand daarvan opstellen van een behandelplan en na de klinische opname een begeleide woonvorm met ambulante behandeling, onderschrijft de vader niet en hij gaat hieraan dan ook niet meewerken. Ook de bijzondere voorwaarde van intake bij Novadic-Kentron, verslavingsreclassering, wijst de vader af. De ter zitting door de moeder voorgestelde urinecontroles, die ook als bijzondere voorwaarde bij genoemd arrest zijn opgelegd, om haar vertrouwen in de vader weer te kunnen opbouwen, worden door de vader afgewezen. Het lijkt het hof een kleine moeite om het clean zijn middels een urinecontrole, in het belang van [minderjarige] en het contact met haar, te bevestigen en het hof is van oordeel dat dit van de vader in de huidige situatie kan worden verwacht. Dat de vader echter op geen enkele manier met zichzelf en zijn verslavingsproblematiek aan de slag wenst te gaan, getuigt er naar het oordeel van het hof van dat de vader thans niet in staat is om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen en te doen wat nodig is voor haar. Het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, stabiliteit en intrinsieke motivatie tot verandering maakt dat het hof van oordeel is dat de vader thans niet in staat kan worden geacht om (samen met de moeder) beslissingen te nemen in het leven van [minderjarige] . Bovendien wordt de communicatie tussen partijen belemmerd door het traumatische verleden tussen partijen, waarbij de vader
de moeder gestalkt heeft en waarvoor de moeder thans intensieve PTSS-behandeling volgt. Er bestaat naar het oordeel van het hof gelet op het voorgaande een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem raakt tussen de ouders. Nu de vader tot twee keer toe is veroordeeld en deels voorwaardelijke straffen, met bijzondere voorwaarden, opgelegd heeft gekregen, waaraan hij
zich niet (volledig) wenst te houden en hij thans nog op geen enkel punt de hand in eigen boezem steekt of hulp wenst te zoeken, acht het hof de kans nihil dat in voornoemde situatie binnen afzienbare tijd positieve verandering komt. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Omgang
3.7.2.
Ter zitting hebben partijen in overleg met het hof besloten na de zitting te bezien of zij via Bor-Humanitas of anderszins een oplossing kunnen vinden voor de begeleiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige] en eventuele uitbreiding van de omgangstijd.
Bij berichten van 4 juni 2019 hebben partijen via hun beider advocaten aan het hof meegedeeld dat zij geen begeleiding door derden hebben kunnen regelen en ook niet anderszins tot overeenstemming zijn gekomen en hebben zij het hof om een beslissing verzocht.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Het hof is van oordeel dat de huidige omgangsregeling in stand dient te blijven. Gebleken is dat de ouders er na de zitting niet in geslaagd zijn de omgangsbegeleiding door derden als Bor-Humanitas of het Wijkteam te regelen. Gebleken is dat de moeder wel bereid is tot extra omgang indien deze begeleid zou kunnen worden door een derde als Bor-Humanitas of het wijkteam. Het is partijen echter niet gelukt deze begeleiding te realiseren. Een uitbreiding van de omgang zonder deze externe begeleiding acht het hof niet in het belang van [minderjarige] , gelet op de bovenmatige belasting hierdoor van de moeder en ook van de grootouders die bij het contact aanwezig moeten zijn om de veiligheid voor de moeder te waarborgen. Nu de moeder bij [organisatie 3] onder intensieve behandeling in verband met de bij haar geconstateerde PTSS is, welke “stoornis” verband houdt met hetgeen zij heeft meegemaakt met de vader en nu zij heeft aangegeven voorafgaand en na de omgangsmomenten stress te ervaren, hetgeen ook zijn weerslag heeft op [minderjarige] , acht het hof een uitbreiding van de omgang zoals door de vader verzocht thans niet aan de orde.
De vader neemt een uiterst onverschillige houding aan en is, anders dan hij in de stukken doet voorkomen, niet bereid zich in te spannen om het vertrouwen bij de moeder weer op te bouwen in het belang van [minderjarige] en het contact met haar. Het hof is van oordeel dat de vader eerst dient te laten zien dat hij zijn leven weer op orde heeft en daarvoor ook de nodige concrete stappen zet. Indien de situatie ten positieve verandert, is het aan de meest gerede partij om een nieuw verzoek bij de rechtbank in te dienen op grond van gewijzigde omstandigheden. Op dit moment acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat er op een rustige en veilige manier omgang plaatsvindt in het bijzijn de grootouders, waarbij de vader intussen kan laten zien dat hij aan zichzelf werkt.
Gelet op de belasting die de omgang voor de moeder met zich brengt, is het hof van oordeel dat het de moeder vrij staat in overleg met de grootouders te beslissen wie de twee- wekelijkse omgang begeleidt. Het hof leest de bestreden beschikking waarin is bepaald dat de omgang bij de ouders van de moeder thuis
onder begeleiding van de moederplaatsvindt, niet zo dat de moeder hierdoor verplicht zou zijn iedere week bij de omgang aanwezig te
zijn, maar dat de grootouders dit met de moeder onderling kunnen afspreken.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 18 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.