ECLI:NL:GHSHE:2019:2676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
20-003769-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door zorgverlener met minderjarige patiënte tijdens behandeling in traditionele Chinese geneeskunde

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een zorgverlener in de traditionele Chinese geneeskunde, werd beschuldigd van ontucht met een 17-jarige patiënte tijdens een behandeling. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde verkrachting, omdat er geen dwang of geweld was aangetoond. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde ontucht, waarbij hij de patiënte ongepaste handelingen had laten ondergaan. Het hof legde een gevangenisstraf op van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van de vertrouwensrelatie tussen zorgverlener en patiënte.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-003769-18
Uitspraak : 2 juli 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 26 november 2018 in de strafzaak met parketnummer
01-860179-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum in het jaar] 1955,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van verkrachting, zoals primair aan hem ten laste is gelegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen tot het bedrag van € 7.558,80 (bestaande uit een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 58,80 aan materiële schadevergoeding), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 voor wat betreft de immateriële schadevergoeding en vanaf 6 november 2018 voor wat betreft de materiële schadevergoeding tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen, conform de rechtbank heeft gedaan, tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit omdat het wettige en overtuigende bewijs ontbreekt. Subsidiair is aangevoerd dat de primair ten laste gelegde dwang niet bewezen kan worden verklaard, waardoor vrijspraak dient te volgen van het primair ten laste gelegde. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te [pleegplaats] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (gedurende een acupunctuur- en/of massagebehandeling) onverhoeds
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of
- de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of gemasseerd en/of
- een vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die vinger(s) in die vagina bewogen en/of
- die [slachtoffer] op haar mond gezoend/gekust;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te [pleegplaats] , terwijl hij (toen) werkzaam was in de gezondheidszorg, te weten in zijn praktijk voor traditionele Chinese geneeskunde, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, (tijdens/gedurende een behandeling),
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of
- de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of gemasseerd en/of
- (een) vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die vinger(s) in die vagina bewogen en/of
- die [slachtoffer] op haar mond gezoend/gekust.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten verkrachting, is vereist dat sprake is van dwang van de kant van de verdachte. Daarvoor dient komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de ten laste gelegde ontuchtige handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat die dwang heeft plaatsgevonden door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat van dwang door middel van geweld of bedreiging met geweld in de onderhavige zaak geen sprake is geweest. Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is immers niet gebleken dat geweld is gebruikt of dat daarmee is gedreigd.
Het bewijs voor dwang door middel van een andere feitelijkheid ontbreekt naar het oordeel van het hof eveneens. Weliswaar kan vanwege de relatie zorgverlener-patiënt alsmede het leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer worden gesproken van een feitelijk overwicht op het slachtoffer, doch die enkele omstandigheid is in dit geval onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat het slachtoffer zich redelijkerwijs niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten. Van een zodanige daartoe strekkende uitoefening van psychische druk door de verdachte op het slachtoffer schiet het bewijs eveneens tekort.
De rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat aangeefster werd gedwongen tot het ondergaan van de tenlastegelegde handelingen doordat de verdachte onverhoeds en voor haar onvoorzien handelde.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Uit de aangifte d.d. 30 januari 2018 van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), blijkt, onder meer, dat aangeefster in verband met hoofdpijnklachten op 15 januari 2018 een afspraak had met de verdachte op het adres van zijn praktijk in Chinese geneeskunde aan het [adres praktijk] te [pleegplaats] , tussen 10.00 en 11.00 uur in de ochtend. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte een alternatieve genezer is die acupunctuur en massages doet. Op 15 januari 2018 werden eerst naalden gezet en vervolgens werd een massage uitgevoerd.
Aangeefster heeft verklaard dat zij van de verdachte bij het zetten van naalden al haar bh uit moest doen en dat de verdachte bij de massage vroeg of zij haar onderbroek uit wilde doen. Hij vroeg of zij zich om wilde draaien. Hij masseerde haar buik en toen haar borsten, 1 à 2 minuten. Zij vond het raar, maar dacht nog dat het bij de behandeling kon horen. Van haar borsten ging hij naar haar buik en daarna naar haar benen en vervolgens naar haar kruis. Hij wreef met twee vingers over haar kruis en keek heel erg naar haar vagina. Daarna ging hij over haar clitoris wrijven. Steeds heeft aangeefster aangegeven dat zij zich niet comfortabel voelde. Hij gaf dan aan dat ze zich moest ontspannen en ging weer verder. Hij kuste haar twee keer op de mond. Toen hij een of twee vingers in haar vagina deed is ze rechtop gaan zitten en zei ze: ‘Stop’.
Aangeefster heeft verklaard dat zij de handelingen onderging omdat zij stress voelde, naakt in de behandelruimte aanwezig was en niet wist wat de verdachte zou gaan doen als zij boos zou worden. Zij was bang om dan misschien opgesloten te worden. Aangeefster dacht dat het beter was om rustig te blijven en een beetje met verdachte mee te doen.
Het hof leidt uit deze gang van zaken af, ook gelet op de duur van de verschillende handelingen, dat het niet zozeer een onverhoeds handelen van de verdachte is geweest waardoor zij gedwongen werd de handelingen te ondergaan, maar veeleer de bij aangeefster bestaande stress en angst dat zij niet wist wat er zou gebeuren als zij boos werd en zich zou verzetten.
Nu uit de bewijsmiddelen derhalve niet kan worden afgeleid dat sprake was van een ‘door een feitelijkheid dwingen’ tot het ondergaan van seksuele handelingen, is niet komen vast te staan dat sprake is van de voor een bewezenverklaring van verkrachting vereiste dwang.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de verdediging is het hof daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Mitsdien zal hij daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 januari 2018 te [pleegplaats] , terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, te weten in zijn praktijk voor traditionele Chinese geneeskunde, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, tijdens een behandeling,
- de borsten van die [slachtoffer] betast en
- de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en
- (een) vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- die [slachtoffer] op haar mond gekust.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende ten grondslag gelegd. De verdachte heeft hetgeen hem wordt verweten steeds ten stelligste ontkend. Volgens de verdachte zou het slachtoffer [slachtoffer] de beschuldigingen hebben verzonnen en een valse aangifte hebben gedaan. Bovendien is er naast de verklaring van aangeefster geen enkel duidelijk steunbewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aangeefster heeft zich op 16 januari 2018 bij haar huisarts vervoegd en de huisarts laten weten dat zij gisteren
(het hof begrijpt: 15 januari 2018)ongewenst intiem is betast door een acupuncturist, die niet is gestopt toen zij aangaf dat zij zich er niet fijn bij voelde. Zij heeft onder meer tegen haar huisarts gezegd dat de acupuncturist met zijn vingers is binnengedrongen en haar heeft gezoend. Ze verstijfde en voelde zich machteloos. Ze heeft direct haar moeder gebeld, aldus de aantekeningen van de huisarts. De huisarts heeft het slachtoffer er op gewezen aangifte te doen (bijlage 1 bij het verzoek tot schadevergoeding d.d. 6 november 2018 van aangeefster, betreffende een overzicht journaalregels, pagina 2).
Diezelfde dag, 16 januari 2018, heeft er op het politiebureau een zogenoemd informatief gesprek zeden plaatsgevonden, waarin is gemeld dat de huisarts van het slachtoffer is ingeschakeld, die het slachtoffer heeft doorverwezen naar de politie. Van het informatief gesprek zeden is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin in het kort is opgenomen wat er globaal volgens het slachtoffer is gebeurd. In het informatief gesprek is door het slachtoffer onder meer genoemd dat het gisteren is gebeurd in de praktijk van dokter [verdachte] , een acupuncturist die masseert
(het hof begrijpt: op 15 januari 2018 in de praktijk van de verdachte, op het adres [adres praktijk] te [pleegplaats] ).Ze was daar voor de zesde keer.
Het slachtoffer heeft in het informatief gesprek onder meer naar voren gebracht dat verdachte haar buik, borsten en kruis heeft gemasseerd, haar twee keer op de mond heeft gekust en (een) vinger(s) in haar vagina heeft gestopt. Zodra ze buiten de praktijk stond heeft ze haar moeder gebeld
(het hof begrijpt: getuige [moeder slachtoffer] ). Ze huilde heel erg en heeft haar moeder verteld wat er was gebeurd. In de slotopmerkingen van het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden hebben de verbalisanten met wie het informatief gesprek is gevoerd twee weken bedenktijd gegeven
(het hof begrijpt: twee weken bedenktijd voor het al dan niet doen van aangifte)(dossierpagina’s 25-27).
Op 30 januari 2018 is ten overstaan van dezelfde verbalisanten aangifte gedaan.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 15 januari 2018 eerst heel veel naaldenprikjes in haar hoofd zette in verband met haar hoofdpijnklachten. Bij eerdere behandelingen volgde daarna altijd massage van haar rug. Hij masseerde bij eerdere behandelingen haar hele rug. Aangeefster vond de naalden heel akelig, maar het hielp haar heel goed tegen de hoofdpijn. Ze was eerder bij de verdachte geweest toen ze 12 jaar oud was. Ze heeft al zeven tot acht jaar hoofdpijn en op advies van haar vader was ze weer naar de verdachte gegaan. Ze had ongeveer 6 behandelingen gehad, waarvan twee met cuppings en de rest met massage en naalden. Soms gaf de verdachte haar een alternatief medicijn, dat hij had meegenomen uit China.
Bij het plaatsen van de naalden op 15 januari 2018 moest aangeefster haar bh al uit doen. Bij de massage vroeg de verdachte aan aangeefster of zij haar onderbroek uit wilde doen. Hij vroeg of zij zich om wilde draaien. Hij begon met het masseren van haar buik. De verdachte vroeg aangeefster of hij haar borsten mocht aanraken. Hij was daar heel erg mee bezig. Aangeefster vond dat raar. Verdachte begon met het masseren van haar buik en toen masseerde hij haar borsten, het was meer er aan zitten, hij zat er met twee handen aan en gebruikte daarbij massageolie. Hij kneedde haar borsten en raakte op dat moment alleen haar borsten aan en ook haar tepels. Ze schat dat het 1 à 2 minuten duurde.
Vervolgens ging de verdachte de benen van aangeefster masseren en kwam in de buurt van haar kruis. Zij vond dat raar en zei tegen de verdachte dat ze zich niet comfortabel voelde. De verdachte zei haar toen dat ze moest ontspannen. Aangeefster voelde toen in haar hoofd paniek. Het voelde niet normaal en was nog nooit eerder gebeurd. De verdachte zei tegen haar dat ze moest relaxen. Aangeefster zei tegen de verdachte dat zij zich niet comfortabel voelde. Via haar borsten ging verdachte naar haar buik, daarna naar haar benen en daarna naar haar kruis. De verdachte wreef met twee vingers over haar kruis heen, hij deed dit met één hand. Volgens aangeefster was het een soort inspecteren van haar vagina, waarbij de verdachte heel erg naar haar vagina keek. Aangeefster voelde zich daar heel oncomfortabel bij. Als zij tegen hem zei dat ze zich niet comfortabel voelde, dan zei verdachte dat ze moest relaxen en ging hij weer verder. Soms raakte hij met een hand haar borsten aan en met de andere hand haar clitoris. Hij probeerde aangeefster te stimuleren bij haar clitoris. Zij voelde stress en kon niets doen.
De verdachte heeft aangeefster twee keer op haar mond gekust. Zij wist toen dat het fout zat. Toen deed verdachte zijn vingers in haar vagina. Ze weet niet of het één of twee vingers waren. Hij ging een stukje haar vagina in en toen ging ze gelijk zitten. Het moment dat hij (een) vinger(s) in haar vagina deed was helemaal aan het einde, nadat hij eerst had geprobeerd haar te stimuleren bij haar clitoris. Aangeefster is gelijk gaan zitten na, zo begrijpt het hof, het binnendringen in de vagina van aangeefster met 1 of 2 vingers. Ze heeft gezegd dat ze zich heel oncomfortabel voelde. Ze heeft het vaak genoeg gezegd, de verdachte moest weten dat ze het niet fijn vond en niet wilde.
Aangeefster heeft verklaard dat zij nadat zij, zo begrijpt het hof, de praktijk had verlaten, meteen haar moeder heeft gebeld. De eerste minuut kon aangeefster niet praten, ze was aan het huilen en overstuur. Haar moeder vroeg of ze aangeefster op moest halen. Aangeefster is naar het station gelopen, waar haar moeder haar heeft opgehaald en ze naar huis zijn gegaan. Ze heeft haar moeder verteld wat er was gebeurd. De volgende dag heeft haar moeder de huisarts gebeld en een afspraak gemaakt. Ze is om 14.00 uur met haar moeder naar haar huisarts te [pleegplaats] gegaan. Vanuit de huisarts is ze gelijk naar de politie gegaan (dossierpagina’s 28-38).
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft aangeefster op 28 augustus 2018 haar eerdere verklaring bevestigd. Ze heeft ook ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat zij telkens heeft gezegd dat zij zich zeer oncomfortabel voelde. De verdachte probeerde het te laten voorkomen dat het heel normaal was. Hij kwam niet boos op haar over.
Getuige [moeder slachtoffer] , moeder van aangeefster, heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie verklaard dat haar dochter [slachtoffer] haar op maandag 15 januari 2018 om 11.50 uur huilend opbelde en niks uit kon brengen. Getuige heeft dit tijdstip nog nagekeken in haar telefoon. Getuige was op haar werk toen aangeefster haar belde. Aangeefster moest eerst tot bedaren worden gebracht. Toen aangeefster wat rustiger was, zei aangeefster tegen haar moeder dat verdachte haar had betast, wat ze niet wilde en ze zich er helemaal niet prettig of veilig bij voelde. Getuige [moeder slachtoffer] wilde haar dochter helpen om zo snel mogelijk thuis te komen, is daarom naar het station gegaan, waarna ze haar dochter heeft opgewacht en ze samen naar huis zijn gefietst. Haar dochter heeft haar onder meer verteld dat de verdachte heeft gevraagd of hij de borsten mocht masseren van aangeefster en dat hij haar had gekust op haar mond en dat zij dat niet prettig vond (dossierpagina’s 42-46).
Onder de verdachte is zijn computer in beslag genomen. Onderzoek van de politie heeft uitgewezen dat op de videobestanden van die computer drie films stonden van artsen die seksuele handelingen verrichten met patiënten die op een behandeltafel liggen. Eén van de films is opgeslagen op 12 december 2017. Tevens is uit het onderzoek van de politie gebleken dat bij afbeeldingen diverse foto’s stonden van de sites “ [site 1] ”, “ [site 2] ” en “ [site 3] ”, waarop artsen te zien zijn die seksuele handelingen verrichten met patiënten die op de behandeltafel liggen (proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2018, ongenummerd).
Blijkens de patiëntenkaart van aangeefster [slachtoffer] is zij op de dag dat één van de drie voornoemde films werd opgeslagen op de computer, 12 december 2017 door de verdachte behandeld (dossierpagina’s 68 en 72). Op de patiëntenkaart is vermeld dat aangeefster op 7 november 2017 voor het eerst weer bij de verdachte is gekomen in verband met hoofdpijn (vermeld is: eerst acupunctuur, daarna massage). Vervolgens is aangeefster bij de verdachte geweest op 4 december 2017, waarbij is vermeld “verkouden” en cupping. Daarna waren de behandeldata volgens de patiëntenkaart: 12 december 2017 (cupping), 18 december 2017 (vermeld is de naam van een Chinees medicijn), 8 januari 2018 (vermeld is de naam van een medicijn) en de laatste keer op de tenlastegelegde datum, 15 januari 2018 (geen vermelding).
De verdachte heeft op 26 maart 2018 bij de politie verklaard dat hij lid is van een Chinese medische vereniging. Om daar lid van te zijn moet men een opleiding hebben genoten op Chinees medisch gebied en daar ervaring in hebben (dossierpagina’s 74-75). Op 27 maart 2018 heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat hij een traditioneel geneeskundige is (dossierpagina’s 79-80).
De verdachte heeft op 27 maart 2018 bij de politie verklaard, gevraagd naar wat voor behandeling mensen krijgen met hoofdpijnklachten, dat hij na de acupunctuurbehandeling de rug, voeten en benen masseert. Als er hoofdpijnklachten zijn geeft hij meer massage op het hoofd, omdat daar ook meer naalden zitten (dossierpagina’s 79, 82-83).
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij aangeefster [slachtoffer] op 15 januari 2018 heeft behandeld in zijn praktijkruimte aan het [adres praktijk] te [pleegplaats] . Hij heeft haar toen een acupunctuur- en massagebehandeling gegeven. De verdachte heeft haar toen ook gemasseerd laag op de buik, onder de navel.
Volgens de verdachte heeft hij dit laatste gedaan omdat aangeefster volgens hem buikklachten had. In dat verband is door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep een e-mail d.d. 22 december 2017 overgelegd, gericht aan [verdachte] en afkomstig van [slachtoffer] . Deze e-mail bevat de volgende tekst:
“Beste [verdachte] ,
Ik heb de afgelopen week de pilletjes consequent genomen elke dag en ik heb minder last van dat m’n buik rare geluiden maakt. Ook heb ik momenten gehad waarop mijn handen wel warm waren. Verder heb ik er niet veel van gemerkt.
Heel veel plezier in China, fijne feestdagen en een gelukkig nieuwjaar!
Groetjes
[slachtoffer] ”
Het hof stelt voorop, zoals ook door de rechtbank is overwogen, dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerdelijke seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, hetgeen zich ook in de onderhavige zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
Aangeefster heeft op 30 januari 2018 bij de politie een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over de door de verdachte verrichte ontuchtige handelingen toen zij in de praktijk van de verdachte was in verband met behandeling van haar hoofdklachten. Deze verklaring heeft aangeefster op 28 augustus 2018 ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd. Het hof stelt in dit verband vast dat de verklaringen van aangeefster bij de politie en tegenover de rechter-commissaris – wat de beoordeling van de tenlastegelegde handelingen betreft – nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent zijn.
Genoemde verklaringen van aangeefster [slachtoffer] worden ondersteund door de getuigenverklaring van [moeder slachtoffer] , moeder van aangeefster. In haar verklaring komt immers naar voren dat aangeefster zeer kort na de behandeling bij verdachte haar moeder huilend heeft opgebeld en in het begin niets kon uitbrengen. Getuige heeft aangeefster eerst tot bedaren moeten brengen en toen ze wat rustiger was zei aangeefster tegen haar moeder dat de verdachte haar had betast, wat ze niet wilde en dat ze zich helemaal niet meer prettig of veilig voelde. Getuige [moeder slachtoffer] heeft aangeefster opgehaald bij het station, is samen met haar huis gegaan en heeft haar moeder verteld dat de verdachte – kort gezegd – diverse ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd ten tijde van de behandeling op 15 januari 2018.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de betreffende verklaring van getuige [moeder slachtoffer] voor een groot deel is te herleiden naar de aangeefster als bron, maar dit neemt – gelet op de overeenstemming tussen die verklaring en de verklaringen van aangeefster – niet weg dat deze verklaring de belastende verklaringen van aangeefster ondersteunt en in zoverre de betrouwbaarheid van haar verklaringen onderstreept. Bovendien acht het hof te dezen van redengevend belang dat moeder ook heeft verklaard uit eigen waarneming over de emotionele toestand van aangeefster. Zij heeft immers zelf waargenomen dat haar dochter haar zeer kort na de behandeling huilend opbelde, aanvankelijk niets kon uitbrengen en ze heeft haar dochter eerst tot bedaren moeten brengen.
Om tot een bewezenverklaring te komen heeft het hof voorts acht geslagen op de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer] laag op de buik, onder de navel, heeft gemasseerd en heeft het hof mede in aanmerking genomen dat op de computer van de verdachte drie films en een aantal afbeeldingen waren opgeslagen waarop artsen te zien zijn die seksuele handelingen verrichten met patiënten die op een behandeltafel liggen. Eén van de drie films werd opgeslagen op de computer op een dag, 12 december 2017, dat aangeefster door de verdachte werd behandeld.
Daarnaast weegt voor het hof mee dat er voor de verdachte – kort gezegd – geen aanleiding was om op 15 januari 2018 de aangeefster laag op de buik, onder de navel, te masseren.
Voor zover de verdachte heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan omdat aangeefster buikklachten had hecht het hof aan die verklaring geen geloof. Aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte werd behandeld in verband met haar hoofdpijnklachten. Uit de verklaring van de verdachte die hij heeft afgelegd bij de politie volgt dat bij de behandeling van hoofdpijnklachten een massage van de buik daarvan geen onderdeel uitmaakt.
Voor zover de verdachte heeft bedoeld te betogen dat uit de e-mail van 22 december 2017 zou blijken dat er ook sprake was van buikklachten overweegt het hof dat uit de mail van 22 december 2017 valt af te leiden dat medicijnen die de verdachte haar heeft gegeven kennelijk hebben geholpen. Voorts is op de patiëntenkaart niet woordelijk vermeld dat er een behandeling heeft plaatsgevonden van aangeefster voor buikklachten.
Resumerend heeft het hof geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat aangeefster een onwaarachtige verklaring heeft afgelegd over de ontuchtige handelingen tijdens de behandeling op 15 januari 2018. De aangifte vindt immers, zoals hiervoor is overwogen, voldoende steun in de overige bewijsmiddelen.
Het hof stelt ten slotte nog vast dat zowel de moeder als de vader van aangeefster reeds vele jaren onder behandeling waren bij de verdachte. Zij hebben de verdachte tevens bij anderen aanbevolen. Ook aangeefster heeft verklaard dat zij baat had bij de behandeling voor hoofdpijn.
Voor de door de verdachte aangedragen redenen waarom aangeefster een valse aangifte zou kunnen hebben gedaan, te weten dat zij ontevreden zou zijn over haar behandeling, dat zij psychisch niet in orde zou zijn, dat zij veel fantasie zou hebben en verstrikt zou zijn geraakt in haar eigen verhaal of dat zij uit financieel gewin een valse aangifte zou hebben gedaan, is uit het onderzoek ter terechtzitting geen enkele, dan wel geen overtuigende, steun te vinden.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Aldus acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een patiënte van toen 17 jaar oud. De verdachte heeft tijdens een behandeling in het kader van de traditionele Chinese geneeskunst, kennelijk puur uit eigen seksuele behoeftebevrediging, op grove wijze misbruik gemaakt van zijn positie als zorgverlener door het slachtoffer ontuchtige handelingen te laten ondergaan. Op deze wijze heeft de verdachte het vertrouwen dat het slachtoffer in het kader van de arts-patiëntrelatie in hem mocht stellen geschonden en een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring komt naar voren dat het misbruik een grote invloed op het leven van het slachtoffer heeft gehad. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland te [pleegplaats] van 22 oktober 2018. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte zijn leven in praktische zin op orde heeft. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat, om welke reden een noodzaak tot behandeling niet is geïndiceerd.
Ten overstaan van hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij samen met zijn echtgenote een zoon heeft, dat hij sinds 2010 werkzaam is in zijn eigen praktijk in [pleegplaats] als zorgverlener in de Chinese geneeskunde en dat hij te kampen heeft met grote spanningen als gevolg van deze rechtszaak.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 7.558,80 aan materiële en immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 58,80 aan reiskosten voor het getuigenverhoor, een gesprek ten parkette met de officier van justitie en het bijwonen van de terechtzitting van de rechtbank, alsmede in een bedrag van € 7.500,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 voor wat betreft de immateriële schadevergoeding en vanaf 6 november 2018 voor wat betreft de materiële schadevergoeding tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts is de verdachte veroordeeld in de proces- en executiekosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven haar gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft in hoger beroep de vordering inhoudelijk betwist. De raadsman heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering. De niet-ontvankelijkverklaring zou allereerst moeten worden uitgesproken in verband met de bepleite vrijspraak. Indien het hof tot een veroordeling mocht komen, is in de kern aangevoerd dat ter zake van de vordering tot immateriële schadevergoeding de causaliteit met het ten laste gelegde niet kan worden vastgesteld, mede in aanmerking genomen dat uit de patiëntenkaart van de benadeelde partij naar voren komt dat zij reeds vóór 15 januari 2018 al te kampen had met angsten en psychische problemen in contacten met anderen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat de reiskosten tot een bedrag van € 58,80 niet zijn betwist. De vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Wel stelt het hof vast dat de benadeelde partij deze reiskosten voor het getuigenverhoor, een gesprek ten parkette met de officier van justitie en het bijwonen van de terechtzitting heeft aangemerkt als materiële schade. Dat is echter niet juist, aangezien die kosten naar het oordeel van het hof dienen te worden aangemerkt als proceskosten ex artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Dergelijke schade komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft in dit verband immers gesteld dat zij nog steeds bijna dagelijks last heeft van flashbacks, nachtmerries en gevoelens van schaamte en angst. Haar hoofdpijnklachten zijn verergerd. Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren.
Het hof begroot de als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veroorzaakte immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, thans in billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. De beoordeling van de vordering voor het overige brengt een onevenredige belasting van het strafproces met zich. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor zover deze meer bedraagt dan genoemd bedrag van € 1.000,00. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 (zijnde de datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Die kosten worden begroot op € 58,80. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 58,80 (zegge: achtenvijftig euro en tachtig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro)aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 2 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. P. Fortuin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.