ECLI:NL:GHSHE:2019:2654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
20-000623-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling, opzettelijk telen van hennep en opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine; bewijsvoering en veroordeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor diefstal van elektriciteit en andere feiten. In hoger beroep was de verdachte vrijgesproken van diefstal van elektriciteit, maar veroordeeld voor schuldheling, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een zwaardere straf. Het hof oordeelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de in zijn bezit zijnde goederen van misdrijf afkomstig waren, en dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van amfetamine. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor de herkomst van de goederen, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en de in beslag genomen hennepkwekerij werd verbeurd verklaard. Het hof baseerde zijn beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000623-18
Uitspraak : 26 juni 2019
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 16 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-074395-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1983,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal van elektriciteit (feit 3) vrijgesproken en is de verdachte ter zake van schuldheling (feit 1), opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2) en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de ‘akte partieel instellen hoger beroep’ d.d. 21 februari 2018 is het hoger beroep van verdachte uitdrukkelijk niet gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit. In hoger beroep zijn derhalve slechts de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren – met dien verstande dat het onder 1 bewezen verklaarde ‘schuldheling’ oplevert – en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 en 4 ten laste gelegde vrijspraak bepleit en heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde partiële vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 18 april 2017 te Nistelrode, gemeente Bernheze, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, een of meerdere goederen, te weten een hoogwerker (met kenteken [kenteken 1] ) en/of een Peugeot Boxer (met kenteken [kenteken 2] ) en/of een tankpas (voor Total tankstation), heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.hij in of omstreeks de periode van 4 april 2017 tot en met 18 april 2017 te Nistelrode, gemeente Bernheze, opzettelijk (in de uitoefening van beroep of bedrijf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 9 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;4.hij op of omstreeks 18 april 2017 te Nistelrode, gemeente Bernheze, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,3 en/of 6,8 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 18 april 2017 te Nistelrode, gemeente Bernheze, een hoogwerker (met kenteken [kenteken 1] ) en een Peugeot Boxer (met kenteken [kenteken 2] ) en een tankpas (voor Total tankstation) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.hij in de periode van 4 april 2017 tot en met 18 april 2017 te Nistelrode, gemeente Bernheze, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van 9 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.hij op 18 april 2017 te Nistelrode, gemeente Bernheze, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,3 en 6,8 gram, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2017 (dossierpagina’s 66 en 67), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(
pagina 66)
Op 18 april 2017 waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , belast met de algemene surveillance in de politie-eenheid Oost-Brabant, team Maasland/Oss. Omstreeks 08.45 uur kregen wij van het operationeel centrum te 's-Hertogenbosch het verzoek om te gaan naar de [adres 2] te Nistelrode. De eigenaar van het perceel maakte de melding en gaf aan dat er bij een van zijn verhuurde loodsen dingen zouden gebeuren die niet zouden kloppen. Melder had het over mogelijk gestolen goederen en er zou een witte bestelbus voor de bedoelde loods staan. Hierop zijn wij naar het opgegeven adres gereden. Op het moment dat wij over de [adres 2] reden ter hoogte van het opgegeven perceel zagen wij een witte bestelbus voor een loods staan. Voor ons was direct duidelijk dat dit de loods was die door de melder werd benoemd. Hierop zijn wij samen met twee collega's naar de loods gelopen. Wij zagen dat er twee personen in de loods aan het werk/bezig waren. Voor de geopende loods zagen wij een witte bestelbus staan, voorzien van het Poolse kenteken [kenteken 3] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben naar de voorzijde van de bus gelopen. Aan de voorzijde van de bus zag ik dat daarop een Poolse kentekenplaat was bevestigd met hetzelfde kenteken als de plaat aan de achterzijde van de bus, maar deze kentekenplaat was ondersteboven bevestigd. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb dit kenteken opgevraagd bij het operationeel centrum. Het genoemde kenteken was afgegeven voor een Audi A4. Omdat dit kenteken niet overeenkwam met het voertuig heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , gekeken of er een VIN nummer aanwezig was. Het VIN Nummer was zichtbaar achter de voorruit en betrof: [VIN] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb dit VIN nummer opgevraagd en dat bleek te horen bij een Peugeot Boxer voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Dit voertuig bleek als gestolen gesignaleerd te staan.
Hierop hebben wij de twee aanwezige personen aangemerkt als verdachten en
aangehouden ter zake van heling van het genoemde voertuig.
De verdachten betroffen:
- [verdachte] [geboortedag ] 1983
- [medeverdachte] [geboortedag medeverdachte] -1980
(
pagina 67)
De collega's die met ons waren gearriveerd op het adres zijn achtergebleven voor verder onderzoek (
hof: zie bewijsmiddel 2)
Op het bureau van politie te Oss hebben wij verdachte [verdachte] ingesloten. Wij, verbalisanten, hebben de verdachte verzocht zijn zakken leeg te maken, waaraan hij voldeed. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de verdachte een opgevouwen tankpas uit zijn jaszak haalde. Bij nader bestuderen bleek deze pas op naam te staan van [bedrijf] .
Nadat de verdachte was ingesloten heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , het proces-verbaal gezocht waar de diefstal van de bestelbus was geregistreerd (
hof: zie bewijsmiddel 4). Als bijzonderheid stond er in deze aangifte vermeld dat er in de weggenomen bus een Total tankpas lag.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2017 (dossierpagina 68), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 18 april 2017, omstreeks 09.09 uur, kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , ter plaatse op de [straat] (
het hof begrijpt: de [adres 2]) te Nistelrode. Wij waren aldaar naar aanleiding van een melding van een verdachte situatie.
Wij zagen dat collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] twee mannen aanhielden die in een loods aan het werk waren. Wij hoorden collega [verbalisant 2] zeggen dat zij waren
aangehouden in verband met heling van een gestolen voertuig. Wij zagen dat er in deze zelfde loods een wit met blauwe hoogwerker stond. Na kort onderzoek zagen wij dat op het chassis van de hoogwerker het volgende chassisnummer geslagen stond: [chassisnummer] . Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb het chassisnummer nagekeken in de RDW databank. Ik zag dat de hoogwerker, voorzien van chassisnummer [chassisnummer] en daarbij horend het kenteken [kenteken 1] , gesignaleerd stond als gestolen (
hof: zie bewijsmiddel 5).
3.
Een proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 18 april 2017 (PL2100-2017080070-11, behorend bij het dossier van politie met registratienummer PL2100-2017102564 Z), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant

[verbalisant 5] :

Op 18 april 2017 omstreeks 08.50 uur kwam er een melding binnen via het Operationeel Centrum te Eindhoven dat er mogelijk gestolen goederen op dit moment in een pand werden neergezet. Deze goederen werden uit een voertuig geladen. Dit pand zou verhuurd worden door de melder aan een Poolse man. Hierop zijn collega's ter plaatse gegaan. Eenmaal ter plaatse bleken er twee personen in het pand aanwezig te zijn. Het voertuig welke voor het pand stond bleek van diefstal afkomstig te zijn. Collega's hebben hierop in het pand een onderzoek ingesteld om te kijken of er nog meer van diefstal afkomstige goederen lagen. Hierop werd achter in het pand een in werking zijnde hennepkwekerij ontdekt.
Ter zake een verdenking van overtreding van de Opiumwet stelde ik op 18 april 2017 een onderzoek in op het adres de [adres 2] Nistelrode, binnen de gemeente Bernheze.
Na het binnentreden zag ik het volgende. De muren en het plafond waren afgedekt met warmtewerende folie en stofwol. De ruimte was afgemaakt met vijverfolie en er stonden negen (9) plastic potten met hierin hennepplanten.
Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en
vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten
betroffen.
Als verdachte is aangemerkt: [verdachte] . Dit betreft de huurder van het genoemde pand waar de hennepkwekerij in is aangetroffen.
4.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2017 (dossierpagina’s 71-73), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 1] :
(
pagina 71)
Ik doe aangifte van diefstal van een bedrijfsauto van het merk Peugeot, type Boxer, wit van kleur, voorzien van kenteken [kenteken 2] . De diefstal vond plaats tussen 13 april 2017 te 21:15 uur en 14 april 2017 te 08:15 uur aan de [adres 4] te Best. Op 13 april 2017 omstreeks 21:15 uur heb ik de bedrijfsauto geparkeerd tegen de zijgevel van het bedrijfspand aan de [adres 4] te Best. Ik heb de bedrijfsauto afgesloten middels de daarvoor bestemde handzender en ik heb gecontroleerd dat de bedrijfsauto was afgesloten. Toen ik op 14 april 2017 omstreeks 08:15 uur de bedrijfsauto weer in gebruik wilde nemen zag ik dat deze door (een) onbekende(n) was weggenomen.
(
pagina 72)
Goederen in de bedrijfsauto: Tankpas Total en reclame magneetplaten "logo [bedrijf] " wit met blauwe opdruk.
5.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 februari 2017 (dossierpagina’s 78-80), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] :
(
pagina 78)
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn schuur. Mijn ouders wonen aan de [adres 3] , te Aalsmeerderbrug. Dit is een boerderij met een vrijstaande schuur. Deze schuur gebruik ik voor de opslag van spullen van mijn bedrijven.
(
pagina 79)
Op 14 december 2016 heb ik samen met twee medewerkers onder andere het volgende voertuig in de schuur gezet:
- Aanhanger met een lift, type Eurolift Rts 170, voorzien van kenteken [kenteken 1]
Op 30 januari 2017 kwam ik weer terug bij de schuur. Mijn vader had mij gemeld dat hij een grasmaaimachine miste. Ik heb daar even naar lopen zoeken en toen zag ik dat ongeveer alle spullen uit de schuur waren weggenomen.
6.
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 april 2017 (dossierpagina’s 85 en 86), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
(
pagina 85)
Op 18 april 2017 zijn bij verdachte [verdachte] tijdens zijn insluitingsfouillering in het
cellencomplex te ’s-Hertogenbosch twee gripzakjes met vermoedelijk amfetamine
aangetroffen.
Na opening van het gripzakje zag ik dat het hier ging om een wit enigszins klonterig poeder/pasta, dat de kenmerkende geur had van amfetamine. Ik heb de pasta gewogen en verklaar dat het netto gewicht 2,3 gram respectievelijk 6,8 gram betrof. Ik heb hierop een monster genomen uit de betreffende gripzakken en deze getest middels de zogenoemde MMC International BV test. Bij de gehouden indicatieve narcoticatest (MMC kleur-reactietest) bleek dat deze stoffen reageerden op de aanwezigheid van amphetamine.
7.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 april 2017 (dossierpagina’s 29-34), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
(
pagina 31)
V: Kunnen wij ervan uitgaan dat alle goederen van u waren?
A: Met betrekking tot de spullen die in de garage zijn gevonden kunt u ervan uitgaan dat de spullen van mij zijn.
8.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 april 2017 (dossierpagina’s 35-38), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
(
pagina 36)
V: Klopt het dat u de loods aan de [adres 2] te Nistelrode huurt?
A: Ik huur daar een garage.
V: In de garage werd een hennepkwekerij aangetroffen. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat de kwekerij van mij is en dat ik het beken.
(
pagina 37)
V: Bij de fouillering hier in het cellencomplex werden bij u twee zakjes met drugs
aangetroffen. Wat kun je hierover verklaren?
A: De drugs was van mij.
V: De drugs is getest en beide zakjes blijken amfetamine te zijn. Wat kun je hierover verklaren?
A: Ja.
V: Had u van deze drugs al wat gebruikt?
A: Ja.
V: Hoe wist u dat dit amfetamine betrof?
A: Ik weet wat voor werking amfetamine heeft en dat was amfetamine.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde goederen van misdrijf afkomstig waren. De verklaring van verdachte over het voorhanden hebben van de goederen is aannemelijk en wordt op basis van het voorhanden zijnde dossier niet weerlegd, terwijl deze verklaring wel wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] . Gelet hierop dient de verdachte ten aanzien van alle goederen te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte is op 18 april 2017 aangetroffen in een loods, waarvan hij de huurder was. De bestelbus die voor de loods stond was niet voorzien van de originele kentekenplaten. Een van de bevestigde kentekenplaten was ondersteboven bevestigd. Bovendien had de verdachte de ten tijde van de diefstal in de Peugeot Boxer aanwezige tankpas, die hem dus niet toebehoorde, bij de insluiting op het politiebureau in zijn jaszak. Met betrekking tot de hoogwerker overweegt het hof dat deze is aangetroffen in de door verdachte gehuurde loods. De verdachte heeft verklaard dat ten aanzien van de goederen in de loods kan worden aangenomen dat die hem toebehoren. Ten aanzien van de Peugeot Boxer en de tankpas is aangifte gedaan van diefstal enkele dagen vóór het aantreffen bij de loods van de verdachte.
De hoogwerker was enkele maanden eerder gestolen en ten tijde van het aantreffen stond het kenteken in de registers van de RDW geregistreerd als gestolen.
Uit het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de Peugeot Boxer en het aantreffen daarvan bij de verdachte, terwijl er kenbaar iets mis was met de kentekenplaten, en uit het feit dat de verdachte met de tankpas, die uit de Peugeot Boxer kwam en hem niet toebehoorde, op zak liep, kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de Peugeot Boxer en tankpas van misdrijf afkomstig waren. Dit gegeven en de registratie als gestolen in de registers van de RDW draagt bij aan het bewijs dat de verdachte ook ten tijde van het verkrijgen van de hoogwerker wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
De verdachte heeft ten aanzien van het “toebehoren” van de Peugeot Boxer (met tankpas) en de hoogwerker verklaard dat hij de Peugeot Boxer en hoogwerker onder zich had met het doel om daaraan schoonmaak- en/of reparatiewerkzaamheden voor anderen te verrichten.
Hiermee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof echter geen geloofwaardige, hem ontlastende verklaring gegeven voor het voorhanden krijgen van deze goederen. De verdachte heeft immers geen identificerende gegevens verstrekt van de personen voor wie hij volgens hem werkzaamheden aan de bestelbus en hoogwerker zou verrichten en zijn verklaring ook niet op andere wijze onderbouwd. De omstandigheid dat de verklaring van verdachte op het gebied van de gestelde werkzaamheden van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] maakt dit niet anders, nu deze verklaring niets zegt over de herkomst van de bestelbus en de hoogwerker of de wijze waarop de verdachte deze goederen voorhanden heeft gekregen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat op basis van het voorhanden zijnde dossier kan worden bewezen dat verdachte toen hij ze verkreeg redelijkerwijs moest vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde goederen uit misdrijf afkomstig waren en dat er aldus sprake is van schuldheling van deze goederen. Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat het dossier slechts indicatieve tests bevat en dat daarmee niet is vastgesteld dat het aangetroffen poeder daadwerkelijk amfetamine betreft, zoals voor een bewezenverklaring is vereist. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, aldus de verdediging. Indien het hof desondanks tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde komt, wordt voorwaardelijk verzocht te bevelen dat alsnog nader onderzoek wordt gedaan naar de samenstelling van het poeder door middel van een daartoe geschikte test.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Een indicatieve test kan voldoende zijn en gebruikt worden voor een bewezenverklaring indien er ondersteunend bewijs voorhanden is. Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat steunbewijs in deze zaak aanwezig is in de vorm van de verklaring van de verdachte bij de politie, inhoudende dat de twee zakjes die bij zijn fouillering zijn aangetroffen van hem zijn, dat hij er van gebruikt heeft, dat het amfetamine betreft en dat hij bekend is met de werking van amfetamine.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat – zoals hiervoor is overwogen – op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in voldoende mate is komen vast te staan dat de onder de verdachte aangetroffen stoffen amfetamine betreffen. Extra onderzoek, zoals door de verdediging voorwaardelijk is verzocht, is naar het oordeel van het hof dan ook niet noodzakelijk. Het verzoek daartoe zal derhalve worden afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

schuldheling.

Het onder 2 bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren, dan wel een combinatie daarvan.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, het exploiteren van een hennepkwekerij en het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. In het algemeen bevordert heling het plegen van strafbare feiten zoals diefstal, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen of bijdraagt aan het verhullen van dergelijke delicten.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 maart 2019 en het ECRIS-uittreksel d.d. 19 april 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte in Nederland en Polen, voorafgaand aan het bewezen verklaarde meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Dat heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan de onderhavige feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat de verdachte momenteel werkzoekend is en meer stabiliteit in zijn leven tracht te krijgen.
Tot slot heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijken misdrijven – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof – evenals de advocaat-generaal – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Beslag
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen hennepkwekerij is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het gaat om een voorwerp met betrekking tot hetwelk het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Bewaring
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven “vier type plaatjes van het merk Hapert” zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een hennepkwekerij.
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- vier type plaatjes van het merk Hapert.
Aldus gewezen door:
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 26 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maasland, registratienummer PL2100-2017080070, sluitingsdatum 16 juni 2017, doorgenummerde dossierpagina’s 1-109. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.