In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een geldlening van € 1.300,00. De lening werd op 1 april 2006 verstrekt, met een contractuele rente van 18% per jaar. [geïntimeerde] heeft de lening niet terugbetaald, ondanks meerdere aanmaningen van [appellant] in de jaren 2009, 2012 en 2015. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] toegewezen, maar met de beperking dat alleen de wettelijke rente over de hoofdsom werd toegewezen en het vonnis niet werd gewaarmerkt als Europese executoriale titel (EET).
In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven ingediend, waarbij hij de vernietiging van het vonnis heeft verzocht, specifiek met betrekking tot de afwijzing van de contractuele rente. Het hof heeft vastgesteld dat de appelgrens is bereikt en dat de overeenkomst van geldlening een contractuele rente van 18% per jaar bevat. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van deze rente niet ongegrond is en heeft de afwijzing van de contractuele rente door de kantonrechter vernietigd.
Echter, het hof heeft het verzoek van [appellant] om het arrest te waarmerken als Europese executoriale titel afgewezen, omdat niet aan de vereisten van de EET-Verordening was voldaan. Het hof heeft de proceskosten van het hoger beroep voor rekening van [geïntimeerde] gesteld. De uitspraak van het hof houdt in dat de vordering tot betaling van de contractuele rente wordt toegewezen, terwijl het verzoek om waarmerking als EET wordt afgewezen.