ECLI:NL:GHSHE:2019:2552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.232.526_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verplichting tot snoeien van overhangende takken van haagbeuken en de vraag van misbruik van recht door de Vereniging van Eigenaars

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de Vereniging van Eigenaars De Tweeling (hierna: VvE) over de verplichting om overhangende takken van haagbeuken te snoeien. De VvE heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] de takken van de haagbeuken, die over de erfgrens hangen, zou snoeien. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, waarna [appellant] in verzet is gekomen. De rechtbank heeft de situatie ter plaatse bekeken en een deskundige benoemd, die heeft gerapporteerd over de overlast die de bomen veroorzaken en de mogelijkheden voor snoeiing.

In hoger beroep heeft [appellant] één grief aangevoerd, waarin hij stelt dat de VvE misbruik maakt van haar recht door te eisen dat hij de bomen snoeit. Hij betoogt dat er een wanverhouding is tussen zijn belang en het belang van de VvE. De VvE heeft echter haar standpunt herhaald dat de bomen de parkeerplaatsen onbruikbaar maken en dat de overlast voor haar leden aanzienlijk is.

Het hof heeft de deskundige geraadpleegd en is van oordeel dat de voorgestelde snoeiing niet onredelijk belastend is voor [appellant]. Het hof oordeelt dat de VvE een zwaarwegend belang heeft bij het gebruik van de parkeerplaatsen en dat de grief van [appellant] faalt. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.232.526
arrest van 16 juli 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante]
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.H. den Otter te Breda,
tegen
Vereniging van Eigenaars De Tweeling te [vestigingsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M.C.C. Verblackt te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 november 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 augustus 2017, door de rechtbank Zeeland-West Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de appellanten (hierna gezamenlijk – in mannelijk enkelvoud – aan te duiden als [appellant] ) als gedaagden (eisers in het verzet) en geïntimeerde (hierna de VvE) als eiseres (gedaagde in het verzet).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/313984 / HA ZA 16-266)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de daaraan voorafgaande vonnissen van 17 februari 2016, 13 juli 2016, 31 augustus 2016, 21 september 2016 en 19 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast (bestreden vonnis, 2.2).
VvE is sinds 2010 eigenaar van twee appartementencomplexen genaamd “De Tweeling”, gelegen in [vestigingsplaats] . Het achter de appartementencomplexen gelegen parkeerterrein is geleverd aan VvE.
[appellant] is eigenaar van twee percelen in [woonplaats] die grenzen aan dit parkeerterrein.
De leden van de VvE hebben een gebruiksrecht ter zake van de parkeervakken op het parkeerterrein.
Op de percelen van [appellant] staan dertien haagbeuken langs de erfgrens met het perceel van VvE met de parkeervakken.
Het gaat om grote bomen die in de jaren ’70 zijn geplant.
De kronen van de bomen hangen circa 7 meter over de erfgrens. De takken hangen over de volledige lengte van de parkeervakken.
Bij brief van 22 juni 2015 is [appellant] namens VvE aangemaand om de overhangende takken van de haagbeuken te verwijderen. De aanmaning is namens VvE herhaald bij brief van 27 november 2015. [appellant] heeft aan deze aanmaningen geen gevolg gegeven.
3.2.
De VvE heeft in eerste aanleg samengevat gevorderd [appellant] te veroordelen:
- de bomen zodanig te snoeien dat overhangende takken volledig worden verwijderd en dat het dode hout, voor zover overhangend, aan de bomen wordt verwijderd;
- jaarlijks de bomen op dezelfde wijze te snoeien;
op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
De rechtbank heeft het gevorderde bij verstek toegewezen.
[appellant] is in verzet gekomen en heeft verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft ter plaatse de situatie bekeken en een deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 30 januari 2017 rapport uitgebracht en VvE heeft daarin aanleiding gezien bij conclusie na deskundigenbericht van 3 mei 2017 haar eis te verminderen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank het verzet ongegrond (kennelijk is bedoeld: gegrond) verklaard, het verstekvonnis vernietigd en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om:
- éénmaal per drie groeiseizoenen de haagbeuken gelegen langs de erfgrens met de VvE, zodanig te snoeien dat een gefaseerde kroonreductie tot maximaal 30% per snoeiingreep, gerekend over de gehele kroonbreedte ontstaat, totdat een kroonbreedte van 4 meter aan de zijde van de VvE wordt bereikt, zulks telkens binnen de door de deskundige aangeraden jaarlijkse snoeiperiode van eind april tot begin juni, zulks op straffe van een dwangsom;
- nadat de gewenste kroonreductie is bereikt, éénmaal per kalenderjaar in de periode juli/augustus de bewuste haagbeuken een onderhoudssnoeibeurt te geven waarbij minder dan 20% van het kroonvolume van de haagbeuken wordt gesnoeid, zulks op straffe van een dwangsom;
- € 689,00 aan de VvE te betalen.
De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het afwijzen van het gevorderde.
De VvE heeft verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
3.5.
Het hof acht zich bevoegd het hoger beroep te behandelen. Het door [appellant] in eerste aanleg opgeworpen bevoegdheidsincident ging over de vraag of de kantonrechter dan wel de rechtbank de zaak moest behandelen. Dat maakt in hoger beroep niet uit nu het hof in beide gevallen de appelinstantie is.
3.6.
De grief spitst zich toe op de vraag of de VvE misbruik maakt van haar recht te verlangen dat [appellant] de bomen snoeit en bijhoudt (art. 3:13 BW). [appellant] vindt dat er een wanverhouding is tussen zijn belang en het belang van de VvE dat met de voorgestelde snoeiingrepen worden gediend. [appellant] heeft ter toelichting aangevoerd (grieven, 4.1.2) dat de VvE geen belang heeft bij het gevorderde omdat de overlast niet (althans niet veel) wordt verminderd. De situatie wordt volgens [appellant] , na de kroonreductie, niet wezenlijk anders: het bladverlies wordt niet minder en en de kleine kans dat takken naar beneden vallen, blijft onveranderd Het gaat volgens [appellant] ook om een boomrijke omgeving. Gladheid door bladeren zal volgens [appellant] blijven bestaan (grieven, 4.1.14). Nieuwe takken ontstaan volgens [appellant] door het snoeien (grieven, 4.1.15). [appellant] verklaart zich wel bereid “regulier onderhoud” te blijven uitvoeren (grieven, 4.1.13).
3.7.
De VvE heeft haar standpunt herhaald dat haar leden de parkeerplaatsen willen gebruiken en dat de bomen dit onmogelijk maken. Afvallende takken kunnen de auto’s beschadigen, vallende bladeren en “andere troep” levert overlast op en de appartementseigenaren kunnen in de herfst niet fatsoenlijk tot of van hun auto naar hun appartement komen, aldus de VvE (antwoord, 3, 13). De VvE benadrukt ook dat de bomen zonlicht wegnemen (antwoord, 4, 13).
3.8.
Het hof neemt in aanmerking dat de door de rechtbank benoemde deskundige als volgt heeft gerapporteerd (deskundigenbericht, blz. 6 en 9):
“Door middel van gefaseerde kroonreductie is het mogelijk om de actuele kroonbreedte van de haagbeuken enigszins te versmallen. Dit zodanig te doen dat er een compromis bereikt kan worden waarbij de privacy van de eigenaren en het belang dat er geen takken van de bomen op het terrein van de VVE vallen, gediend wordt (…) Met deze aanpak kunnen de haagbeuken duurzaam behouden blijven, zijn vallende dode takken uitgesloten en kunnen de bomen hun ecologische functie, als corridor voor vele kleine faunasoorten behouden.”
“De door mij voorgestelde snoeiingrepen zullen inhouden dat er geen dood hout meer op het terrein van de VVE kan vallen, mogelijk uitgezonderd enkele vingerdikke takken die binnen het groeiseizoen afsterven als gevolg van lichtgebrek in de binnenkroon. Deze kans acht ik overigens erg klein. (…) Wat betreft bladafval, zal de hoeveelheid blad wat valt op het terrein van de VVE minder moeten zijn. Immers de over het terrein groeiende kroonbreedte wordt tot ruime hoogte versmald. Daarentegen zullen nieuw te vormen takken dit weer enigszins teniet doen. (…)”
3.9.
Het hof is van oordeel dat de deskundige onmiskenbaar aanzienlijke voordelen ziet in de aanpak die hij heeft aanbevolen. De deskundige vindt dat de VvE een aanzienlijke verbetering mag verwachten van deze maatregelen, zo blijkt uit zijn rapport. De deskundige verwacht in wezen dat de overlast van de bomen op verantwoorde wijze en in aanzienlijke mate wordt beperkt door middel van het plan dat hij heeft geadviseerd en de rechtbank heeft overgenomen.
3.10.
Dit betekent dat geen sprake is van een wanverhouding tussen het belang van [appellant] en het belang van de VvE. De VvE heeft een concreet, duidelijk en zwaarwegend belang bij het gebruik van de parkeerplaatsen. Dit belang is geenszins gering. [appellant] heeft niet uitgelegd welk (zwaarwegend) belang hij heeft bij de uitvoering van welke concrete werkzaamheden als “regulier onderhoud” (3.6 hiervoor) in afwijking van het plan van de deskundige. Bij gebreke van een nadere toelichting moet het hof aannemen dat de uitvoering van het plan, in overeenstemming met het bestreden vonnis, niet onredelijk belastend is voor [appellant] , vergeleken met het reguliere onderhoud waartoe hij toch al gehouden is, zoals hij erkent. Het beroep van [appellant] op misbruik van recht is naar het oordeel van het hof ongegrond.
3.11.
[appellant] heeft gewezen op een arrest van dit hof van 7 februari 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:422, ro. 3.6.7 en 3.6.8). [appellant] maakt uit die overwegingen op dat de VvE de overlast die zij ervaart niet voldoende concreet heeft omschreven, zodat de VvE misbruikt van recht maakt. Het hof verwerpt dit betoog. Die zaak ging, zo blijkt uit het arrest, eveneens over het snoeirecht ex art. 5:44 BW in verband met overhangende takken van haagbeuken en ook daar was door de eigenaar van de bomen een beroep gedaan om misbruik van recht, maar in die zaak heeft het hof anders dan in deze zaak geoordeeld, kort gezegd, dat degene die zich op art. 5:44 BW beriep de gestelde overlast onvoldoende had geconcretiseerd. Hier gaat het om parkeerplaatsen van de VvE en haar belang bij het gebruik van die parkeerplaatsen. Dat belang is wel degelijk concreet, duidelijk en zwaarwegend, zoals hiervoor is overwogen.
3.12.
Het voorgaande betekent dat de grief faalt en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] is terecht veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg, met inbegrip van de kosten van de deskundige. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de VvE begroot op € 716,00 voor griffierecht en € 1.074,00 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2019.
griffier rolraadsheer