ECLI:NL:GHSHE:2019:2550

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.232.882_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over erfdienstbaarheid en grensoverschrijdende bouw tussen buren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen buren over een overstek van een garage en de vestiging van een erfdienstbaarheid. Appellanten, eigenaren van een perceel in Mierlo, stellen dat de garage van geïntimeerde, die op het aangrenzende perceel woont, een gedeelte van hun grond overschrijdt. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat geïntimeerde onrechtmatig handelt door inbreuk te maken op het eigendomsrecht van appellanten, maar heeft ook een erfdienstbaarheid toegewezen aan geïntimeerde voor het overstek van de garage. Appellanten hebben in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en verzoeken om vernietiging van het vonnis en toewijzing van hun vorderingen. Het hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de erfdienstbaarheid de beste oplossing is voor het geschil. Het hof heeft de vordering van appellanten met betrekking tot de fundering toegewezen, maar de overige grieven afgewezen. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor zover het de fundering betreft en bekrachtigd voor de rest. De kosten van het hoger beroep zijn voor appellanten, die grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.232.882/01
arrest van 16 juli 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: B.F.H.L van Campfort te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 januari 2018 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant (locatie Eindhoven) gewezen vonnis van 15 november 2017 tussen appellanten (gezamenlijk in mannelijk enkelvoud: [appellanten c.s.] ) als eiser en geïntimeerde ( [geïntimeerde] ) als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. C/01/317026 / HA ZA 17-75)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, het tussenvonnis van 22 maart 2017 en de rolbeslissing van 20 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep en het herstelexploot;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast (vonnis, 2).
[appellanten c.s.] is sinds 2 oktober 1995 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Mierlo, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] (hierna: perceel [perceel 1] ). Dit perceel betreft een braakliggend terrein.
[geïntimeerde] is sinds 17 december 2014 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Mierlo, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 2] (hierna: perceel [perceel 2] ) aan het adres [adres] .
De percelen [perceel 1] van [appellanten c.s.] en [sectieletter] [sectienummer 2] van [geïntimeerde] grenzen aan elkaar.
In opdracht van [geïntimeerde] is aannemersbedrijf [aannemersbedrijf] te [vestigingsplaats] (hierna: [aannemersbedrijf] ) in november 2014 gestart met de bouw van een woning met garage op perceel [perceel 2] . Dit was mogelijk omdat de voormalige eigenaars van perceel [perceel 2] , de familie [voormalige eigenaars van perceel 2] , [geïntimeerde] hebben toegestaan voorafgaand aan de juridische levering met de bouw te starten.
[aannemersbedrijf] heeft de garage van [geïntimeerde] te ver richting het perceel van [appellanten c.s.] gebouwd waardoor de dakgoot van de garage over een lengte van 11 meter met 21 centimeter over het perceel van [appellanten c.s.] uitsteekt (in totaal derhalve met 231 cm2).
Op 12 maart 2016 is de heer [aannemer] (hierna: [aannemer] ) in opdracht van [geïntimeerde] gestart met de aanleg van een oprit op het perceel van [geïntimeerde] . Bij die aanleg is een betonnen fundering gestort die gedeeltelijk op het perceel van [appellanten c.s.] terecht is gekomen.
In april 2016 is een hoog zwart hekwerk achter de garage van [geïntimeerde] gerealiseerd. Om de palen van het hekwerk te verankeren zijn betonnen funderingsvoeten aangebracht. Deze funderingsvoeten zijn (mogelijk) gedeeltelijk op het perceel van [appellanten c.s.] terecht gekomen.
Naar aanleiding van door [appellant] mondeling geuite klachten, heeft [geïntimeerde] op 28 april 2016 een brief (productie 4 dagvaarding) aan [appellanten c.s.] gestuurd. Deze brief houdt, voor zover hier relevant, onder meer het volgende in:
“U liet mij weten dat u van mening bent dat een gedeelte van mijn garage (‘overstek,) over uw grond hangt. U verzocht mij een stuk grond te ruilen of het bouwwerk afte breken dan wel te verplaatsen. Met deze brief kom ik er op terug. Wij vinden het heel vervelend dat een klein gedeelte van de overstek van de garage over de erfafscheiding van uw perceel steekt.Het is nooit onze intentie geweest om over de erfafscheiding te bouwen. Het nadeel dat ik zou ondervinden van afbraak/verplaatsing van mijn garageoverstek staat in geen verhouding tot het nadeel dat u ondervindt bij handhaving van de bestaande situatie. Daarom kunt u in redelijkheid niet van mij verlangen dat ik tot afbraak/verplaatsing overga. Ik stel u voor dat u het stukje grond waarover is gebouwd tegen een door een afhankelijk makelaar vastgestelde prijs aan ons verkoopt. Het stukje grond betreft hier +/- 1,50 m2 volgens de kadastrale gegevens bij het koopcontract van de familie [voormalige eigenaars van perceel 2] (zie bijlage). Een andere mogelijkheid is om deze 1,50 m2 eventueel te compenseren over de volle lengte langs het nog te plaatsen hekwerk van de voorzijde van de garage tot de stenen erfafscheidingspaal aan de straat [A-straat] . (…)”
[appellanten c.s.] heeft bij brief van 6 juni 2016 van zijn gemachtigde, Klaverblad Rechtsbijstand Stichting, gereageerd (productie 5 dagvaarding).
Bij brief van zijn gemachtigde van 14 juni 2016 (productie 6 dagvaarding) heeft [geïntimeerde] [appellanten c.s.] onder meer medegedeeld dat hij bij de bouw te goeder trouw is geweest, daarbij uitgaande van de door het kadaster uitgezette afpaling. Tevens heeft [geïntimeerde] kort gezegd medegedeeld dat de voorgenomen bouwplannen van [appellanten c.s.] volgens de gemeente niet gerealiseerd mogen worden en dat hij bereid blijft de kwestie in der minne af te doen.
Op 30 juni 2016 heeft [appellanten c.s.] middels een e-mailbericht van zijn gemachtigde opdracht gegeven aan het kadaster voor een grensreconstructie (productie 10 dagvaarding). [geïntimeerde] heeft voor de grensreconstructie geen uitnodiging gekregen en is bij de uitvoering daarvan door het kadaster niet aanwezig geweest.
Bij brief van 23 september 2016 van zijn gemachtigde heeft [appellanten c.s.] het relaas van bevindingen van het kadaster aan [geïntimeerde] gezonden. Daarbij heeft [appellanten c.s.] volhard in zijn standpunt dat [geïntimeerde] bewust grensoverschrijdend zou hebben gebouwd, dat de bouwplannen van [appellanten c.s.] gerealiseerd zouden kunnen worden en dat [geïntimeerde] tot uiterlijk 15 oktober 2016 de mogelijkheid wordt geboden de grensoverschrijdende gedeelten te verwijderen.
Bij brief van 13 oktober 2016 van zijn gemachtigde (productie 8 dagvaarding) heeft [geïntimeerde] gereageerd. Deze brief houdt, voor zover hier relevant, onder meer het volgende in:
“(...) Vooropgesteld had cliënt het op prijs gesteld als hij bij een grensreconstructie die mede de omvang van zijn perceel aan gaat was uitgenodigd. Dat zulks niet is gedaan stelt hem teleur.(...) Evengoed heeft cliënt besloten om de betonnen fundering van het hek te verwijderen, voor zover die op de grond van uw cliënten ligt.(...) Uit het relaas van bevindingen van het kadaster blijkt tot de spijt van cliënt dat zijn overstek inderdaad deels boven het perceel van uw cliënten hangt. In dit verband biedt cliënt graag zijn excuses aan. Het is niet zijn bedoeling geweest om boven het perceel van zijn buren te bouwen. Cliënt betwist evenwel de beschuldiging dat hij dit bewust zou hebben gedaan. Cliënt heeft de afpaling niet genegeerd maar juist aangehouden.Cliënt heeft laten onderzoeken wat het zou kosten om het overstek aan te passen. Gebleken is dat de aanpassing maar liefst € 4.259,20 zou kosten, zie ook bijgevoegde offerte. Tevens zou de aanpassing enorm afbreuk doen aan het aangezicht. Volgens de conclusie van mijn cliënten hangt het overstek ongeveer 21 cm2 over de grens. Een voor bouwgrond gebruikelijke prijs van € 300,- per m2 levert een bedrag van € 630,-. Het financieel belang van cliënt bij behoud van het overstek weegt in dat geval dus 7x zo zwaar als het belang van uw cliënten bij afbraak. Dat staat in geen verhouding tot elkaar. (..)Cliënt vordert daarom dat dat uw cliënten een erfdienstbaarheid zullen verlenen ten behoeve van het overstek. (...) Cliënt verklaart zich hierbij bereid om het bedrag van € 630,- te betalen bij wijze van schadevergoeding. De kosten van de notariële akte zullen vanzelfsprekend door cliënt worden gedragen. (...)”
Verdere correspondentie tussen partijen heeft niet tot een wijziging van de over en weer ingenomen standpunten geleid.
3.2.
[appellanten c.s.] heeft samengevat in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (vonnis, 3.1):
I. voor recht verklaart dat [geïntimeerde] onrechtmatig handelt jegens [appellanten c.s.] ,
door inbreuk te maken op zijn eigendomsrecht;
II. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis zijn
gebouw zodanig in te richten, dat het gebouw niet op of boven het erf van [appellanten c.s.]
uitsteekt en [geïntimeerde] aldus veroordeelt het gedeelte van (de overstek
van) de garage dat zich bevindt boven de eigendom van [appellanten c.s.] te
verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis de
betonnen voeten van het langs de erfgrens aanwezige hekwerk, waarmee de palen
van het hekwerk zijn verankerd, aan te passen c.q. te verplaatsen zodat deze zich
niet langer in de grond van [appellanten c.s.] bevinden, op straffe van verbeurte
van een dwangsom;
IV. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis de
betonnen fundering langs de garage en de inrit zodanig aan te passen, dat deze
fundering zich niet langer bevindt in de grond c.q. op de grond van [appellanten c.s.]
, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
V. [geïntimeerde] veroordeelt om aan [appellanten c.s.] een bedrag van € 904,-- te voldoen
wegens buitengerechtelijke incassokosten;
VI. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten, inclusief nakosten en een bedrag van
€ 600,-- exclusief btw voor de kosten van het laten vaststellen van de kadastrale
grens vermeerderd met wettelijke rente over de proceskosten.
[appellanten c.s.] heeft samengevat de overbouw aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
[geïntimeerde] heeft samengevat in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
[appellanten c.s.] veroordeelt om binnen een maand na betekening van het vonnis zijn
volledige medewerking te verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid, in die zin dat
de bestaande toestand met betrekking tot de overbouw van de garage van [geïntimeerde]
gehandhaafd blijft voor onbepaalde tijd, tegen betaling door [geïntimeerde] aan [appellanten c.s.]
een symbolisch bedrag van € 1,-- als schadeloosstelling, op straffe van verbeurte van
een dwangsom met daaraan een maximumbedrag gekoppeld, met bepaling dat indien dat
maximum is bereikt, het vonnis in de plaats treedt van de voor de vestiging van de
erfdienstbaarheid noodzakelijke notariële akte, als bedoeld in artikel 3:300 e.v. BW in welk
geval de notariële kosten voor rekening van [geïntimeerde] komen;
subsidiair
[appellanten c.s.] veroordeelt om binnen een maand na betekening van het vonnis zijn
volledige medewerking te verlenen aan het in eigendom overdragen van de strook grond
onder de overbouw tegen betaling door [geïntimeerde] aan [appellanten c.s.] van een
symbolisch bedrag van € 1,--, op straffe van verbeurte van een dwangsom met daaraan een
maximumbedrag gekoppeld, met bepaling dat indien dat maximum is bereikt, het vonnis in
de plaats treedt van de voor de koop en levering noodzakelijke notariële akte als bedoeld in
artikel 3:300 e.v. BW in welk geval de notariële kosten voor rekening van [geïntimeerde] komen;
primair en subsidiair
[appellanten c.s.] veroordeelt in de proceskosten vermeerderd met nakosten en wettelijke
rente.
[geïntimeerde] heeft samengevat de overbouw en art. 5:54 BW aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd.
[appellanten c.s.] heeft verweer gevoerd.
3.4.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis:
in conventie
- voor recht verklaard dat [geïntimeerde] onrechtmatig handelt jegens [appellanten c.s.] , door inbreuk te maken op zijn eigendomsrecht;
- [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 300,00 wegens kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 1 sub b BW;
- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie
- de primaire vordering (erfdienstbaarheid) toegewezen en de schadeloosstelling op € 500,00 bepaald;
- [appellanten c.s.] in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.5.
[appellanten c.s.] heeft vijf grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van het door hem gevorderde.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
3.6.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.7.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de dakgoot en de fundering (grieven, randnummer 21).
3.8.1.
Het hof beoordeelt eerst de kwestie van de dakgoot. [geïntimeerde] ziet ook in hoger beroep de erfdienstbaarheid (in overeenstemming met het bestreden vonnis) als oplossing voor het geschil. [appellanten c.s.] wil nog steeds een aanpassing bereiken, waardoor de overbouw wordt opgeheven.
3.8.2.
Het hof neemt in aanmerking dat het gaat om 21 cm overbouw over een lengte van elf meter op een hoogte van ongeveer drie meter: in totaal 231 cm2 (3.1 e hiervoor).
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] het gelijk aan zijn zijde heeft. De erfdienstbaarheid is de beste oplossing, zoals de rechtbank heeft beslist.
3.8.4.
Het standpunt van [appellanten c.s.] wat betreft de erfdienstbaarheid komt in de kern in de eerste plaats neer op kwade trouw en grove schuld (bij [geïntimeerde] ). Daarom is art. 5:54 lid 1 BW volgens [appellanten c.s.] niet van toepassing en is er geen ruimte voor een erfdienstbaarheid. [appellanten c.s.] beroept zich op art. 5:54 lid 3 BW. [appellanten c.s.] wijst op de volgende omstandigheden (grieven, randnummers 68, 71):
- [geïntimeerde] was bekend met de ligging van de kadastrale grens; de zijmuur van de garage staat op 30 cm vanaf de grens en de gemeente heeft de rooilijn uitgezet;
- de grens was afgepaald en aan de voorzijde ligt een grenssteen;
- het kadaster heeft gele ijzeren buizen in de grond aangebracht en [geïntimeerde] wist hiervan en is hiervan uitgegaan bij het uitzetten van de woning en garage;
- [geïntimeerde] heeft een laser gebruikt;
- [geïntimeerde] heeft het plan voor de goot van zijn garage op enig moment gewijzigd (omdat hij dit mooier vond): eerst een rechte dakgoot, later een schuine dakgoot;
- door de schuine dakgoot is de overbouw ontstaan.
[appellanten c.s.] stelt ook dat hij [geïntimeerde] zo spoedig mogelijk na ontdekking heeft gewezen op de overbouw en dat [geïntimeerde] toch de bouw heeft voortgezet. [appellanten c.s.] stelt ook dat [geïntimeerde] en zijn vader een en ander hebben erkend en bedreigingen hebben geuit tijdens gesprekken die [appellanten c.s.] heeft opgenomen.
[appellanten c.s.] stelt wat betreft zijn belangen dat hij op zijn perceel bijvoorbeeld een garage en huis wil bouwen (vonnis, 4.7).
3.8.5.
Uit deze stellingen van [appellanten c.s.] , indien zij juist zouden blijken te zijn, kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] te kwader trouw heeft gehandeld of grove schuld heeft. Deze stellingen rechtvaardigen wel de conclusie dat [geïntimeerde] wist waar de grens lag, maar niet de conclusie dat [geïntimeerde] de consequentie van de grensoverschrijding van 21 centimeter op een hoogte van drie meter begreep, toen hij de keuze voor de schuine dakgoot maakte. Bij gebreke van een nadere toelichting moet het hof aannemen, zoals [geïntimeerde] stellig aanvoert, dat [geïntimeerde] zich heeft vergist. Voor dergelijke situaties is een erfdienstbaarheid bedoeld (art. 5:54 lid 1 BW).
3.8.6.
[appellanten c.s.] stelt ook dat zijn belangen zwaar wegen. Een onevenredigheid tussen de belangen over en weer ontbreekt, aldus [appellanten c.s.] Het hof verwerpt dit standpunt. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] onevenredig veel zwaarder zou worden benadeeld in de situatie van afbraak (aanpassing, herinrichting) van de dakgoot dan [appellanten c.s.] in de situatie van handhaving van de overbouw (art. 5:54 lid 1 BW). Het hof laat evenals de rechtbank in het midden of de werkzaamheden daarvoor ongeveer € 4.000,00 zouden kosten (standpunt [appellanten c.s.] ) of ongeveer € 40.000,00 (standpunt [geïntimeerde] in dit geding). In beide gevallen heeft [geïntimeerde] het gelijk aan zijn zijde. Het gaat – nogmaals – om een strook van 21 cm over een lengte van elf meter op een hoogte van drie meter. Het hof heeft hier ook bij betrokken dat het perceel van [appellanten c.s.] op die plek ongeveer vier meter breed is (grieven, randnummer 104) en dat [appellanten c.s.] in de toekomst een huis wil bouwen (grieven, randnummer 106). Deze standpunten leveren geen concrete belangen op die een ander oordeel rechtvaardigen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet het hof het ervoor houden dat een perceel van vier meter breed en elf meter lang al gauw een oprit of garage (vonnis, 4.7) zal worden of eventueel een soort lange smalle gang. [appellanten c.s.] heeft niets gesteld waaruit volgt dat 21 cm in de breedte op een hoogte van drie meter veel uitmaakt. [appellanten c.s.] stelt overigens dat de versmalling eigenlijk 50 cm is omdat hij een marge in acht moet nemen (grieven, randnummer 105). Dat klopt niet, omdat [appellanten c.s.] kennelijk ook vanaf de grens een marge in acht moet nemen. Wat hiervan verder zij, met enige creativiteit en enig goed overleg ondervindt [appellanten c.s.] bij eventuele bouwplannen geen noemenswaardige hinder. Het dak en de goot van zijn eventuele garage kan iets hoger of lager worden gebouwd dan de dakgoot van [geïntimeerde] , of tegen die dakgoot aan. [geïntimeerde] zal daaraan alle redelijke medewerking moeten verlenen.
3.8.7.
Partijen zijn het verder niet eens over de vraag wanneer [appellanten c.s.] [geïntimeerde] precies heeft gewezen op de overbouw: tijdens de bouw (in een vroeg stadium) (standpunt [appellanten c.s.] ) of erna (standpunt [geïntimeerde] )? Het antwoord op deze vraag is naar het oordeel van het hof niet doorslaggevend (daar gaat [appellanten c.s.] ook van uit; grieven, randnummer 66). [appellanten c.s.] heeft geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat hij [geïntimeerde] in een zodanig stadium op de overbouw heeft gewezen dat [geïntimeerde] (tegen aanvaardbare kosten) maatregelen kon treffen om de overbouw op te heffen of om het eindresultaat in relevante (niet geringe) opzichten anders te maken dat het is geworden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet het hof aannemen dat [appellanten c.s.] de overbouw pas heeft gezien, en [geïntimeerde] erover heeft ingelicht, toen de overbouw er was: in een (ver)gevorderd stadium van de bouw, toen de situatie ongeveer was zoals de situatie nu is. Het debat over de mededelingen over de overbouw en het tijdstip ervan kan verder onbesproken blijven.
3.8.8.
De schadeloosstelling is het laatste punt wat betreft de erfdienstbaarheid. [appellanten c.s.] heeft de schadeloosstelling van € 500,00 in hoger beroep niet bestreden. Dit bedrag komt het hof ook passend voor.
3.8.9.
De conclusie wat betreft de dakgoot is dat de grieven falen.
3.9.1.
Het tweede geschilpunt betreft de fundering. Partijen zijn het erover eens dat enkele stukken beton de grens overschreden en moesten worden verwijderd. Partijen zijn het er ook over eens dat [geïntimeerde] een aantal van die stukken beton heeft verwijderd. [appellanten c.s.] stelt dat nog één stuk beton de grens overschrijdt (grieven, randnummer 83; producties 20-21). [geïntimeerde] betwist dit en volhardt in zijn standpunt dat hij alle grensoverschrijdende stukken al heeft verwijderd.
3.9.2.
Het hof is bij deze stand van zaken van oordeel dat de vordering van [appellanten c.s.] (3.2 onder IV) moet worden toegewezen. [geïntimeerde] is het immers eens met de strekking ervan (geen grensoverschrijdend beton). Het hof zal in het dictum verduidelijken dat het gaat om eventuele stukken die [geïntimeerde] nog niet heeft verwijderd.
3.9.3.
Het hof ziet geen aanleiding een dwangsom op te leggen. [geïntimeerde] wil klaarblijkelijk alle grensoverschrijdende stukken verwijderen (zie ook zijn brief, 3.1 m hiervoor, tweede alinea). Hij heeft al veel gedaan. Hij meent alle grensoverschrijdende stukken al te hebben weggehaald. Hij moet nog eens goed gaan kijken. Hij zal ongetwijfeld, gezien zijn proceshouding, eventuele stukken onverwijld verwijderen, mocht hij iets over het hoofd hebben gezien. [appellanten c.s.] moet in goed overleg helpen om die eventuele stukken aan te wijzen. Een dwangsom zou onder deze omstandigheden niets toevoegen.
3.9.4.
De conclusie wat betreft de fundering is dat de grieven slagen en dat de vordering van [appellanten c.s.] alsnog, als na te melden, moet worden toegewezen.
3.10.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven slagen voor zover het gaat om de fundering en falen voor het overige. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd op het punt van de fundering en bekrachtigd voor het overige. De vordering van [appellanten c.s.] wat betreft de fundering moet als na te melden worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. [appellanten c.s.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover de vordering van [appellanten c.s.] met betrekking tot de fundering is afgewezen;
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geïntimeerde] om – voor zover hij dit niet al heeft gedaan – binnen vier weken na betekening van dit arrest de betonnen fundering langs de garage en de inrit zodanig aan te passen, dat deze fundering zich niet langer bevindt in de grond c.q. op de grond van [appellanten c.s.] ;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde in hoger beroep;
veroordeelt [appellanten c.s.] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 318,00 aan griffierecht en op € 1.074,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2019.
griffier rolraadsheer