In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [pensioen 1] Pensioen B.V. tegen [pensioen 2] Pensioen B.V. De zaak betreft een geschil over de verdeling van aandelen in vennootschappen na de echtscheiding van de voormalige echtelieden. De rechtbank Oost-Brabant had in eerste aanleg de vorderingen van [pensioen 1] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de voormalige echtelieden, [appellant] en [geïntimeerde], gezamenlijk houder waren van 100% van de aandelen in een holding, die op haar beurt weer aandelen hield in vastgoed en tuinhout vennootschappen. Na de echtscheiding zijn deze vennootschappen gesplitst in [pensioen 1] en [pensioen 2]. [pensioen 1] vorderde in eerste aanleg dat [pensioen 2] de aandelen in Vastgoed zou overnemen, maar de rechtbank wees deze vordering af. In hoger beroep heeft [pensioen 1] drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en veroordeling van [pensioen 2] tot overname van de aandelen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat het onbevoegd is om deze zaak te behandelen, omdat de vordering is gebaseerd op artikel 2:343 BW, dat bepaalt dat dergelijke geschillen aan de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam moeten worden voorgelegd. Het hof heeft de zaak daarom verwezen naar het gerechtshof Amsterdam.