ECLI:NL:GHSHE:2019:2538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.219.717_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van waardevermindering van voertuigen en deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de waardevermindering van negen voertuigen gedurende een periode van 16 maanden, van november 2013 tot maart 2015. De appellante, een automobielmaatschappij, heeft een vordering ingesteld op basis van een rapport van het Nederlands Taxatie & Adviesbureau (NTAB) dat een waardevermindering van € 46.450,= vaststelt. De geintimeerden, bestaande uit een vennootschap en een particulier, betwisten deze waardevermindering en stellen dat de afschrijving voor alle voertuigen 8% per jaar bedraagt, wat resulteert in een totaal van € 14.704,=.

Het hof heeft in een tussenarrest van 9 april 2019 vastgesteld dat de geintimeerden een incidentele grief hebben ingediend tegen het eindvonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord. De kern van het geschil ligt in de verschillende uitgangspunten die partijen hanteren voor de berekening van de waardevermindering. Het hof heeft besloten dat een deskundige moet worden ingeschakeld om de juiste uitgangspunten en de bijbehorende waardevermindering vast te stellen.

De deskundige zal onder andere moeten onderzoeken welke uitgangspunten gehanteerd moeten worden bij de vaststelling van de waardevermindering en tot welk bedrag deze leidt, uitgaande van een beginwaarde van € 137.850,=. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte aan beide partijen om hun suggesties voor de deskundige te geven. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.219.717/01
arrest van 16 juli 2019
in de zaak van
[automobielmaatschappij] Automobielmaatschappij B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. G. te Biesebeek te Helmond,
tegen

1.[de vennootschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geintimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder: gezamenlijk [geintimeerden c.s.] en afzonderlijk [de vennootschap] en [geintimeerde 2] ,
advocaat: mr. B.J. de Jong te Eindhoven,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 5 september 2017 en 9 april 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer/rolnummer C/01/309114 / HA ZA 16-406 tussen partijen gewezen vonnis van 1 maart 2017.

8.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 9 april 2019;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellante] van 21 mei 2019.
Partijen hebben arrest gevraagd.

9.De verdere beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
9.1
Bij tussenarrest van 9 april 2019 heeft het hof vastgesteld dat [geintimeerden c.s.] een incidentele grief tegen het eindvonnis van 1 maart 2017 heeft aangevoerd waarop [appellante] nog niet heeft kunnen reageren. [appellante] is in de gelegenheid gesteld een memorie van antwoord in het incidenteel appel te nemen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
9.2
[appellante] heeft een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen en daarbij de incidentele grief van [geintimeerden c.s.] bestreden. Deze memorie is gedeeltelijk letterlijk uit de memorie van grieven gekopieerd (punten 6 tot en met 35); dat is overbodig.
9.3
Kern van dit hoger beroep is de bepaling van het waardeverlies van de negen voertuigen gedurende 16 maanden in de periode van november 2013 tot maart 2015. Partijen zijn het erover eens dat als waarde van de negen voertuigen bij de aanvang van deze periode een bedrag van € 137.850,= kan worden gehanteerd. Over de waarde die aan het einde van de periode aan de voertuigen kan worden toegekend lopen de berekeningen uiteen:
  • Het rapport van Nederlands Taxatie & Adviesbureau (NTAB) van 31 maart 2015 dat [appellante] aan haar vordering op dit onderdeel ten grondslag legt, gaat uit van een waarde na teruggave van € 91.400,=. De waardevermindering bedraagt dan in totaal € 46.450,=.
  • Zoals vermeld in het tussenarrest van 9 april 2019 (r.o. 6.4) heeft de rechtbank een onderscheid gemaakt tussen zes ‘goedkopere’ voertuigen met een afschrijving van 8% per jaar, wat uitkomt op een bedrag van € 6.970,56, en drie ‘duurdere’ voertuigen waarvoor de afschrijving is bepaald op € 15.000,=, in totaal € 21.970,56.
  • In hoger beroep heeft [appellante] een berekening overgelegd op basis van de website van de ANWB die volgens [appellante] leidt tot een inruilwaarde in maart 2015 van € 94.809,27 tegen € 91.400,= van het NTAB. Volgens [appellante] betekent vervolgens het hanteren van een afschrijvingspercentage van 31,22% over 16 maanden een waardevermindering van in totaal € 43.040,73 tegen € 46.450,= van het NTAB (memorie van grieven punt 44). [appellante] ziet hierin een bevestiging van de juistheid van het rapport van NTAB.
  • [geintimeerden c.s.] stelt zich op het standpunt dat voor alle voertuigen over de gehele periode een waardevermindering (afschrijving) van 8% per jaar geldt, wat neerkomt op een waardevermindering van in totaal € 14.704,= (memorie van antwoord punt 4.16).
9.4
Het hof stelt vast dat partijen verschillende uitgangspunten hanteren voor de berekening van de waardevermindering en dat zij de uitgangspunten en de daarop gebaseerde berekeningen van de wederpartij gemotiveerd betwisten, terwijl zij ook het door de rechtbank gemaakte onderscheid tussen de voertuigen betwisten. Bij deze stand van zaken acht het hof het noodzakelijk een onderzoek door een deskundige te doen plaatsvinden met betrekking tot de volgende vragen:
Welke uitgangspunten dienen gehanteerd te worden bij de vaststelling van de waardevermindering van de negen voertuigen in de periode van 16 maanden tussen november 2013 en maart 2015?
Tot welk bedrag aan waardevermindering leidt toepassing van deze uitgangspunten, uitgaande van een beginwaarde van € 137.850,= in totaal?
In hoeverre kunt u zich vinden in het rapport van NTAB van 31 maart 2015 en in de berekening van [appellante] op basis van de website van de ANWB?
Wat acht u verder van belang om op te merken?
9.5
Het hof gaat ervan uit dat de benoeming van één deskundige volstaat. Partijen kunnen zich bij akte gelijktijdig uitlaten over de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens de kosten van de deskundige voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
9.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

10.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 augustus 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen
gelijktijdigmet het hiervoor onder 9.5 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en E.H. Schulten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2019.
griffier rolraadsheer