ECLI:NL:GHSHE:2019:2449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
20-003637-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van strafoplegging in zaak van hennepteelt, diefstal elektriciteit en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2016. De verdachte, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor hennepteelt, diefstal van elektriciteit, gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan de verdachte in hoger beroep beroep aantekende. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de strafoplegging. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de gevangenisstraf zou bevestigen, maar met een voorwaardelijk deel. Het hof oordeelde echter dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 324 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, passend was. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan hennepteelt op twee locaties, waarbij hij elektriciteit had gestolen en zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, SNS Bank N.V., tot schadevergoeding van € 250,00 toegewezen. Het hof verklaarde ook de in beslag genomen auto verbeurd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003637-16
Uitspraak : 28 mei 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-889117-12 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen gepleegd (feiten 1 en 3), diefstal (feiten 2 en 4), gewoontewitwassen en medeplegen van gewoontewitwassen (feit 5) en medeplegen van valsheid in geschrifte (feit 6), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank een in beslag genomen auto verbeurdverklaard en de benadeelde partij SNS-bank niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan
3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat hieromtrent niet behoeft te worden beslist nu verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afstand heeft gedaan van de in beslag genomen bestelauto.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Het hof zal voorts de alsdan toepasselijke wetsartikelen opnemen. Tevens vult het hof - naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht - de gronden aan met betrekking tot de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan hennepteelt op twee locaties (respectievelijk 540 en 1247 hennepplanten), waarbij telkens elektriciteit is weggenomen. Hij heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) gewoontewitwassen, hetgeen op grote schaal is gebeurd. Tevens heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte om een hypothecaire geldlening te verkrijgen waarvoor hij niet in aanmerking kwam.
Het gebruik van hennep kan bij regelmatig gebruik gevaar opleveren voor het welzijn en de (geestelijke) gezondheid van de (vaak jeugdige) jeugdige gebruikers. Het telen van hennep heeft allerlei maatschappelijk ongewenste effecten tot gevolg en gaat veelal gepaard met andere, zware, vormen van criminaliteit. Ten behoeve van de hennepteelt heeft verdachte op beide locaties illegale stroomvoorzieningen aangelegd (of laten aanleggen). Deze voorzieningen waren onveilig en leverden voor de bewoners en gebruikers van de betrokken panden en voor de nabije omgeving een groot brandrisico op.
Verdachte heeft voor al die gevolgen geen oog gehad, maar zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Het wegnemen van elektriciteit levert energiemaatschappijen aanzienlijke schades, onnodige kosten en overlast op.
Het hof overweegt voorts dat het bewezen verklaarde (gewoonte)witwassen een bedreiging vormt voor de legale economie en dat het de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. De aanpak van witwassen is van groot belang voor de effectieve bestrijding van allerlei vormen van criminaliteit. Ook het valselijk opmaken van documenten zoals een inkomensverklaring en een hypotheekaanvraagformulier ondermijnt de integriteit van de economie en doet afbreuk aan het vertrouwen dat banken en andere betrokkenen ontlenen aan dergelijke documenten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat de verdachte reeds eerder, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2019 ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld (vonnis Politierechter
’s-Hertogenbosch d.d. 26 november 2009, te weten hennepteelt en diefstal van elektriciteit), hetgeen hem er niet van heeft weerhouden om wederom in de fout te gaan.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het vorenstaande niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met een andere straf zou de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komen. Om die reden acht het hof de door de raadsman bepleite oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan ook niet passend. Nu het hof het opleggen van een voorwaardelijke straf niet opportuun acht, zal het hof, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, de gevangenisstraf geheel onvoorwaardelijk opleggen.
De rechtbank heeft verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 12 maanden (360 dagen). Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat ten tijde van het wijzen van het vonnis sinds het tijdstip waarop de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd, geruime tijd was verstreken en verdachte, voor zover bekend, sindsdien geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd.
Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel passend en geboden. De omstandigheid dat verdachte zich sinds het wijzen van het vonnis door de rechtbank, voor zover het hof bekend, niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, doet daar niet aan af.
Redelijke termijn in hoger beroep
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende.
De rechtbank heeft op 15 november 2016 vonnis gewezen. Hiertegen is op 25 november 2016 hoger beroep ingesteld namens verdachte. Het hof wijst dit arrest op 28 mei 2019.
Hieruit volgt dat de behandeling in hoger beroep niet wordt afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. In hoger beroep is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van ongeveer 6 maanden
Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen hebben opgelegd, nu er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof een korting toepassen van 10 % en verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 324 dagen, met aftrek van voorarrest.
Beslag
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de in beslag genomen bestelbus, [merk] , [kenteken] , niet aan hem toebehoort maar dat hij die wel af en toe leende van [betrokkene] . Het is het hof op basis van de zich in het dossier bevindende stukken gebleken dat de bestelbus op 4 februari 2012 (Algemeen dossier Indus, dossierpagina 90) door verdachte is gekocht bij [autobedrijf] te Helmond. Autoverkoper [naam] heeft verklaard dat verdachte wilde dat het voertuig op naam van een ander zou komen, hetgeen verklaart waarom het rijbewijsnummer en de geboortedatum van [betrokkene] in het bedrijfssysteem van [autobedrijf] vermeld stond (dossierpagina’s 77-78).
Voorts blijkt naar aanleiding van een RDW-bevraging dat het voertuig op 11 februari 2012 op naam van [betrokkene] is gesteld (dossierpagina 73). Deze [betrokkene] heeft op 22 februari 2013 bij de politie verklaard (dossierpagina’s 83-85), dat de auto sinds september 2012 meestal in gebruik was bij verdachte.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier is het hof van oordeel dat, ondanks het feit dat het kenteken van de [merk] door verdachte op naam van een ander werd gezet, verdachte wel degelijk de feitelijke eigenaar was van die auto. Immers, hij is degene die de auto heeft gekocht en die de auto (meestal) gebruikte. Verdachte is - kortom - steeds eigenaar geweest van de bewuste auto. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep afstand gedaan van de auto.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het in beslag genomen voorwerp een voorwerp betreft met behulp waarvan de onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde feiten door verdachte zijn begaan c.q. voorbereid.
Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij SNS Bank N.V. (thans deel uitmakend van Volksbank N.V.)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij SNS-bank N.V als gevolg van verdachtes onder feit 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Anders dan de verdediging acht het hof de vordering voldoende onderbouwd.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer De Volksbank N.V. is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hierna is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 24c, 36f, 47, 57, 225, 310, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
324 (driehonderdvierentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een auto, merk [merk] met [kenteken] .
Vordering van de benadeelde partij SNS Bank N.V. (thans deel uitmakend van De Volksbank N.V.)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij De Volksbank N.V. ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2009 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd De Volksbank N.V., ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2009 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 28 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.