ECLI:NL:GHSHE:2019:2420

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
200.256.894_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen met Poolse nationaliteit in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren uit een relatie van de vader en de overleden moeder. De minderjarigen, met Poolse nationaliteit, zijn sinds november 2017 uit huis geplaatst en verblijven sinds augustus 2018 in een pleeggezin. De ouders, de vader en de stiefmoeder, hebben in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 14 juli 2019. De ouders stelden dat de zorgen niet meer zo groot zijn en dat er onvoldoende hulp wordt geboden door de gecertificeerde instelling (GI). De GI daarentegen betoogde dat de zorgen nog steeds aanwezig zijn en dat het perspectief van de kinderen in het pleeggezin ligt. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof concludeert dat de zorgen over de kinderen nog steeds bestaan en dat de situatie van de vader niet is verbeterd. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 juli 2019
Zaaknummer : 200.256.894/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/258726 / JE RK 18-2816, C/03/258727 / JE RK 18-2817,
C/03/258729 / JE RK 18-2818.
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
en
[de stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonenden te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de (stief)ouders,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2006,
te [geboorteplaats] (Polen),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2008,
te [geboorteplaats] (Polen),
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
en
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] 2013,
te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 maart 2019, met producties, ingekomen ter griffie op 25 maart 2019, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en alsnog te beslissen dat de machtiging om de kinderen uit huis te plaatsen afgewezen dient te worden, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 6 mei 2019, met producties, ingekomen ter griffie op 8 mei 2019, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van de volgende stukken:
- het ‘’formulier bij kindgesprek’’ van [minderjarige 1] , ingekomen bij het hof op 12 april 2019, waarin [minderjarige 1] aangeeft naar het kindgesprek te komen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. J. Tegelaers-Kerouache, als vervanger voor mr. C.A.M.J.M. Joosten;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] .
2.4.1.
De vader, de stiefmoeder en de raad zijn niet ter zitting verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderen hebben de Poolse nationaliteit. Op grond van artikel 8 Verordening Brussel II-bis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag is Nederlands recht van toepassing.
3.2.
Uit de relatie van de vader en mevrouw [de moeder van minderjarigen 1 en 2] zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Polen);
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Polen).
De moeder is in 2008 overleden. De vader is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
Uit de relatie van de vader en mevrouw [de moeder van minderjarige 3] is geboren:
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 3] . De moeder van [minderjarige 3] woont, voor zover bekend, waarschijnlijk in Polen.
3.4.
De kinderen hebben van 13 juni 2013 tot 13 juni 2014 onder toezicht gestaan van de GI. De kinderen staan thans onafgebroken onder toezicht van de GI sinds 14 juli 2016. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 juli 2019.
3.5.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging met ingang van
november 2017 uit huis geplaatst. Aanvankelijk verbleven zij in de accommodatie van een zorgaanbieder. Sinds 18 augustus 2018 verblijven de kinderen in hetzelfde pleeggezin.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 juli 2019.
3.7.
De (stief)ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De (stief)ouders voeren het volgende aan. De zorgen zijn thans niet meer zo groot dat de uithuisplaatsing van de kinderen moet worden gecontinueerd. Hoewel de samenwerking met de hulpverlening moeizaam verloopt, ligt een belangrijke oorzaak hiervan in de taalbarrière. De GI zet onvoldoende hulp in om tot verbetering van de situatie te komen, terwijl de (stief)ouders graag willen samenwerken. De (stief)ouders spannen zich daarnaast in om de omgangsregeling goed te laten verlopen. De oplossing ligt daarom niet in een uithuisplaatsing. Het is noodzakelijk dat er gekeken wordt naar wat er nodig is om de kinderen thuis op te laten groeien. De vader heeft hiertoe zelf reeds contact gelegd met de gemeente om financiering te krijgen voor een persoonlijke coach.
3.9.
De GI voert het volgende aan. Het perspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin. De zorgen die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling en later de uithuisplaatsing bestaan immers nog onverkort en de situatie is sinds de vorige beschikking van het hof in december 2018 niet verbeterd. Hoewel de vader zich begin april gemeld heeft voor een doorverwijzing naar verdere hulpverlening is dit door hem niet verder opgepakt. De GI spant zich bovendien in om de taalbarrière zo klein mogelijk te maken door alle documenten in het Pools te vertalen en voor ieder gesprek een telefonische tolk in te schakelen. De GI heeft tenslotte een verzoek ingediend bij de raad tot onderzoek van een gezagsbeëindigende maatregel. Er zal tevens een verzoek worden ingediend bij de rechtbank voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.10.4.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in november 2017 uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Sinds
18 augustus 2018 verblijven zij samen in een pleeggezin, waarvan de GI heeft aangegeven dat het perspectief biedend is. De kinderen doen het daar goed.
De zorgen over de kinderen zijn echter nog altijd groot. Het is het hof gebleken dat sinds de vorige beschikking van het hof en de bestreden beschikking de situatie van de vader niet is verbeterd. De vader had zich aangemeld voor verdere hulpverlening en heeft de mogelijkheden onderzocht voor een coach, maar er is nog geen hulpverlening gestart. Voor het oordeel van het hof is ook van belang dat dat de (stief)ouders de problematiek (blijven) ontkennen en niet meewerken aan de noodzakelijke hulpverlening. Daar komt bij dat de contactregeling tussen de vader en de kinderen enige tijd niet is uitgevoerd, omdat AnaCare en Rubicon, vanwege de houding van de vader, de bezoeken niet meer konden begeleiden. Inmiddels is het contact hervat en zien de kinderen en de vader elkaar eens in de vier weken gedurende 1 uur. [minderjarige 1] heeft aangegeven dit heel weinig te vinden en zijn vader erg te missen. Ook kwam in het kindgesprek met [minderjarige 1] naar voren dat hij grote behoefte heeft aan duidelijkheid waar hij op mag groeien. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat hen die duidelijkheid ook op de kortst mogelijke termijn wordt geboden. Gelet op het voorgaande is het noodzakelijk in het belang van de kinderen de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
3.10.5.
Ten overvloede merkt het hof op dat het van belang is dat het contact tussen de vader en de kinderen voor de GI punt van aandacht is en blijft, mede gelet op de door [minderjarige 1] uitgesproken wens zijn vader vaker te kunnen zien. Het hof geeft de GI mee de kinderen ieder afzonderlijk tijd te laten doorbrengen met hun vader zodat de vader zich dan op één kind kan concentreren.
3.10.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 13 maart 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.J.F. Manders en is op 11 juli 2019 uitgesproken in het openbaar door
mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.