ECLI:NL:GHSHE:2019:2417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
200.245.045_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake omgangsregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Willemsen, had in eerste aanleg bij de rechtbank Oost-Brabant een verzoek ingediend dat was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. K.C.A. Ariëns, heeft het verzoek van de vader gemotiveerd betwist. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken, en heeft kennisgenomen van de eerdere procedures en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden niet in staat is gebleken om een positieve relatie met de kinderen op te bouwen, en dat de kinderen, inmiddels bijna 17 en 14 jaar oud, geen behoefte hebben aan contact met hem. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat de vader de wensen van de kinderen moet respecteren en hen de ruimte moet geven, wat mogelijk in de toekomst kan leiden tot een betere relatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 juli 2019
Zaaknummer: 200.245.045/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/298800 / FA RK 15-5047
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.C.A. Ariëns.
Betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] , Engeland, op [geboortedatum] 2004.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2018, heeft de vader het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en:
- een bijzondere curator te benoemen en/of een onderzoek te laten verrichten door de raad;
- te bepalen dat de vader gerechtigd is tot omgang met [jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001, [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 2002 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] , Engeland, op
[geboortedatum] 2004 gedurende een zondagmiddag per veertien dagen dan wel een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2018, heeft de moeder het hof verzocht het door de vader verzochte af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Willemsen en een tolk in de Somalische taal, de heer
S. Mahed (tolknummer 3757);
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ariens en een tolk in de Somalische taal, de heer I.A. Mohamed (tolknummer 4640);
  • [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordigster van de raad.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de producties 28 en 29 van de advocaat van de vader, zijnde de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 maart 2016 respectievelijk 6 februari 2017, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2018.
2.5.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van mr. Willemsen van 27 mei 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na ambtshalve onderzoek, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Met betrekking tot de vraag welk recht op het onderhavige geschil moet worden toegepast overweegt het hof dat het geschil de ouderlijke verantwoordelijkheid betreft en daarmee valt binnen de materiële werkingssfeer van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb.1997, 299 (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996). Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de bevoegde rechter zijn interne recht toe. Dit betekent in de onderhavige zaak dat de Nederlandse rechter Nederlands recht toepast. Het onderhavige verzoek zal het hof dan ook, evenals de rechtbank, beoordelen naar Nederlands recht.
3.3.
Partijen zijn voor de Islamitische wet met elkaar gehuwd. Er geen sprake van een burgerlijk huwelijk volgens de Nederlandse wet. Partijen leven reeds twaalf jaar duurzaam gescheiden. Uit de relatie van partijen zijn geboren:
  • [jongmeerderjarige] (hierna: [jongmeerderjarige] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , Engeland.
[jongmeerderjarige] en [minderjarige 1] zijn door de vader erkend. [minderjarige 2] is niet door de vader erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.1.
Nu [jongmeerderjarige] reeds de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, is hij niet verder in de onderhavige procedure betrokken.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, aan de vader voor de erkenning van [minderjarige 2] vervangende toestemming verleend en bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met de drie voornoemde kinderen in het omgangshuis te [plaats] van Stichting Maashorst, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Stichting Maashorst. De rechtbank heeft de verdere behandeling aangehouden in afwachting van het verloop van de begeleide omgang.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 maart 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, vervolgens (uitvoerbaar bij voorraad) bepaald dat de moeder de vader met ingang van 1 mei 2017 eenmaal per twee maanden zal informeren over de algemene ontwikkeling, interesses en schoolprestaties van [jongmeerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsmede dat zij de vader met ingang van 1 mei 2017 eenmaal per half jaar een recente en goedgelijkende foto van de kinderen stuurt. De rechtbank heeft iedere verdere behandeling pro forma aangehouden en heeft partijen verzocht uiterlijk 8 juni 2017 zich schriftelijk uit te laten omtrent de voortgang van het traject bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en de stand van zaken. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgangsregeling aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot het vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader stelt in zijn beroepschrift, kort samengevat, dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen heeft afgewezen. Daarnaast meent de vader dat de rechtbank ten onrechte geen bijzondere curator heeft benoemd dan wel aan de raad een opdracht heeft gegeven om een onderzoek te verrichten en op die manier te zorgen dat er een gesprek tussen de kinderen en de vader wordt georganiseerd, in het bijzijn van een medewerker van de raad.
3.9.
De moeder heeft de grieven van de vader gemotiveerd betwist.
3.10.
De raad verklaart ter zitting van het hof dat er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen. De raad acht het maximaal haalbare op dit moment een gesprek tussen de vader en de kinderen waarin de vader aan de kinderen duidelijk maakt dat hij hen met rust zal laten. In de toekomst zal dit mogelijk ruimte creëren voor nieuw contact tussen de vader en de kinderen.
Het bedoelde gesprek tussen de vader en de kinderen houdt volgens de raad een afronding in van een periode voor zowel de vader als de kinderen.
Van groot belang is dat de vader zich in kan leven in de situatie van de kinderen en hij aan de kinderen laat weten dat hij hun standpunt respecteert.
Uiteindelijk zal dit meer rust brengen voor beide partijen. Mede gelet op de voorafgaande jaren waarin er veel hulpverlening en begeleiding is ingezet. De kinderen hebben gedurende deze periode geen connectie gevoeld en voelden zich niet begrepen door de vader.
Daarbij speelt tevens een rol dat de kinderen voelen dat de moeder niet volledig achter totstandkoming van contact(herstel) tussen de vader en de kinderen staat.
De vader dient naar de kinderen toe te erkennen dat hij begrijpt hoe ingewikkeld voor hen is om, mede gelet op de voorgeschiedenis van de ouders, contact met hem te hebben.
Dit kan een helende werking hebben voor de kinderen. Op dit moment voelen zij alleen de druk, wat maakt dat zij constant jegens de vader weerstand laten zien.
3.11.
Het hof acht zich, voor zover de vader heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar de mogelijkheden om omgang tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
Omgangsregeling
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
a. a) omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.12.3.
Reeds vanaf medio 2013 zijn er, naar aanleiding van de verzoeken van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen, op verschillende manieren pogingen ondernomen om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen tot stand te brengen. Uit het raadsonderzoek van 13 maart 2013 volgde dat de vader destijds niet liet zien dat hij zich in de positie van de kinderen kon inleven. Daarbij kwam dat de kinderen hem nauwelijks zagen. Verder liet de vader destijds, door zijn houding maar ook zijn gedragingen, onvoldoende pedagogische vaardigheden zien.
De rechtbank heeft in de voornoemde beschikking van 2013 destijds dan ook geoordeeld, dat het vaststellen van een omgangsregeling ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen, de vader kennelijk ongeschikt is tot omgang en de kinderen [jongmeerderjarige] en [minderjarige 1] hebben laten blijken dat zij ernstige bezwaren hebben tegen omgang met de vader. Andere, door de raad onderzochte, mogelijkheden voor contactherstel waren er destijds niet. Ook contactherstel via BOR Humanitas lag niet in de lijn der verwachting omdat hiervoor een aanmelding op vrijwillige basis is vereist.
De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat er op dat moment onvoldoende aanknopingspunten waren om er vertrouwen in te hebben dat de vader in staat is te zorgen voor positieve ervaringen voor de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank, gelet op de leeftijd van de kinderen, rekening gehouden met de mening van de kinderen die aangaven dat zij op dat moment geen contact met hun vader wilden. De rechtbank heeft destijds derhalve het verzoek van de vader - om een omgangsregeling vast te stellen - afgewezen.
Het hof heeft bij beschikking van 13 februari 2014 de voornoemde uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat de vader een aantal stappen diende te zetten. Het hof heeft de vader aangeraden zich te wenden tot de hulpverlening om zijn vaardigheden als ouder te versterken en het leren van de Nederlandse taal om de noodzakelijke hulpverlening in het kader van de eventuele omgang mogelijk te maken. Ook heeft het hof de vader erop gewezen dat het goed is dat hij in positieve zin van zich laten horen door de kinderen bijvoorbeeld een kaartje te sturen.
Ook het na de voornoemde beschikking van 22 april 2016 ingezette traject bij de Maashorst in de periode juni tot november 2016 heeft niet geleid tot een vervolg van contacten tussen de vader en de kinderen dan wel tot verbetering in de communicatie tussen de ouders.
Tot slot heeft het traject bij Centrum Jeugd en Gezin medio 2017 (zoals beschreven in de genoemde beschikking van 16 maart 2017) om de onderlinge communicatie te herstellen, niet tot het gewenste resultaat geleid.
3.12.4.
De vader stelt in de onderhavige procedure dat de kinderen door de moeder onbewust en/of bewust worden beïnvloed en dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten. Hij betwijfelt bovendien of de kinderen daadwerkelijk geen contact met hem willen hebben. De vader stelt verder dat er sprake is van een zorgwekkende situatie, aangezien hij al jarenlang contact met de kinderen probeert te krijgen. Voor de vader staat niet vast dat de kinderen daadwerkelijk weerstand hebben tegen contact met hem.
De moeder voert aan dat de vader in de afgelopen jaren niet heeft laten zien dat hij echt betrokken wil zijn bij de levens van de kinderen. Na verschillende mislukte pogingen om omgang tussen de kinderen en de vader te bewerkstelligen voelt de moeder er dan ook niets meer voor om dit opnieuw te proberen.
De kinderen zijn voorts voldoende in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken, aldus de moeder. Zij betwist verder gemotiveerd dat zij de omgang tussen de vader en de kinderen probeert tegen te houden; zij heeft juist haar best gedaan om het contact tussen de vader en de kinderen te bewerkstelligen.
3.12.5.
Ter zitting van het hof is naar aanleiding van het advies van de raad met de vader de optie besproken om een afsluitend gesprek met de kinderen aan te gaan waarin door de vader wordt erkend hoe ingewikkeld het voor de kinderen is om, gelet op het turbulente verleden van de ouders, contact met hem te hebben. Ook is besproken dat hij deze boodschap door middel van een brief aan de kinderen kenbaar kan maken.
De vader is in de gelegenheid gesteld om hierop binnen één week te reageren.
Uit de brief van de advocaat van de vader van 27 mei 2019 begrijpt het hof dat de vader graag in gesprek wil gaan met de kinderen maar niet op voorhand uitsluitend voor een afsluitende boodschap aan de kinderen. Ook wil hij geen brief schrijven met een dergelijke inhoud. De vader heeft het hof verzocht een beschikking te wijzen.
3.12.6.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen begrijpt het hof dat er ondanks diverse pogingen vanaf medio 2013, waarbij op verschillende vlakken hulpverlening en begeleiding is ingezet, geen contactherstel tussen de vader en de kinderen is gerealiseerd.
Hoewel het hof de teleurstelling van de vader daarover begrijpt, ziet het hof ook thans onvoldoende mogelijkheden tot contactherstel. Weliswaar heeft de vader zijn best gedaan om de Nederlandse taal beter machtig te zijn en heeft hij thans werk gevonden, feit blijft echter dat de kinderen nadrukkelijk blijven aangeven geen behoefte aan contact met de vader te hebben. De leeftijd van de kinderen, inmiddels bijna 17 en 14 jaar, is hierbij een belangrijk gegeven.Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof daarom van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader tot het vaststellen van omgangsregeling heeft afgewezen.
Gezien de reeds ingezette hulpverlening en begeleiding in de afgelopen jaren ziet het hof bovendien geen toegevoegde waarde in de benoeming van een bijzondere curator. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op verschillende momenten, zowel bij de rechtbank als bij het hof, helder aangegeven wat hun wensen zijn en willen niet meer met een (onafhankelijke) derde spreken. Het hof gaat derhalve voorbij aan het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen die een gesprek tussen de vader en de kinderen begeleid om in overleg met de kinderen een omgangsregeling in te vullen.
3.12.7.
Wellicht ten overvloede wijst het hof de vader nogmaals op het advies van de raad om aan de kinderen te laten weten dat hij hun standpunt accepteert en hen thans de ruimte geeft. Voor de toekomst kan dit mogelijkheden bieden tot toenadering tussen de vader en de kinderen.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2018, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen,
P. Vlaardingerbroek en is op 11 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.