Het hof stelt voorop dat hoe positief de ontwikkelingen bij de moeder ook zijn, indien deze ontwikkelingen de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat stellen om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en aan de overige vereisten van artikel 1:266 lid 1 sub a BW is voldaan, in beginsel toch de beëindiging van het gezag dient te volgen.
Met betrekking tot de vraag of de aanvaardbare termijn in dit geval is verstreken, overweegt het hof als volgt. Of de voor een minderjarige aanvaardbare termijn is verstreken dient van geval tot geval te worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden.
In dit geval is sprake van plaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin, te weten de grootouders van moederszijde. De kinderen hebben al op jonge leeftijd een onveilige thuissituatie bij de moeder gehad. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige 1] door de juiste begeleiding trauma’s heeft kunnen verwerken. Hij heeft speltherapie gehad die in januari 2018 positief is afgerond. Hierna heeft hij traumaverwerking bij Impegno gehad, die hij in maart 2018 met een positief resultaat heeft afgesloten. Momenteel gaat het goed met [minderjarige 1] . Ook [minderjarige 3] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat, zo blijkt uit de brief van de gezinsvoogd van 4 april 2019. Er bestaan nog wel de nodige zorgen over [minderjarige 2] . Hiervoor is speltherapie ingezet. Tijdens de speltherapie wordt nu gewerkt richting EMDR-therapie.
Uit de hiervoor genoemde brief van de gezinsvoogd blijkt dat de begeleidster van NEOS positief is over de omgang die de moeder thans heeft met de kinderen. Ook in het observatieverslag van NEOS van 29 oktober 2018 staat vermeld dat een ervaren moeder wordt waargenomen die ziet waaraan de kinderen behoefte hebben en aan die behoeftes tegemoet komt.
Verder is gebleken dat de verhouding tussen de moeder en de pleegouders is verbeterd. Voorheen waren er nog wel eens spanningen rondom de omvang van de omgang en de mate van begeleiding. Die spanningen bestaan niet meer. Niet gebleken is dat de situatie waarin de moeder het ouderlijk gezag behoudt overigens tot spanningen tussen haar en de pleegouders zal leiden. Het hof acht verder onvoldoende aannemelijk dat de door GGZ [GGZ] in het verslag van 16 januari 2019 gesignaleerde zorgen omtrent de contacten van de moeder met mannen zich nog in een heftige mate zullen voordoen.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een omgangsregeling met hun vaders. De moeder heeft sinds kort meer contact met die vaders en heeft onweersproken verklaard dat zij meer dan voorheen in staat is om de problematiek van die vaders los te laten.
Ten slotte is zowel uit het raadsrapport als ter zitting in hoger beroep gebleken dat de moeder achter de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders staat en het belang van de kinderen voorop stelt. Het hof acht niet aannemelijk dat voortzetting van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing een ernstige belemmering zal opleveren voor de kinderen om zich de komende tijd in het pleeggezin positief te blijven ontwikkelen. De moeder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat zij bij vragen van de kinderen over hun verblijfplaats tegen hen zegt dat zij bij de pleegouders blijven wonen. Bovendien heeft de moeder altijd meegewerkt aan de hulpverlening en heeft zij aanvankelijk [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vrijwillige basis bij de pleegouders ondergebracht toen zij niet meer in staat was voor hen te zorgen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat in dit geval de voor de kinderen aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 sub a BW nog niet is verstreken.
Gezien de onmiskenbaar positieve ontwikkelingen bij de moeder is het naar het oordeel van het hof te vroeg om te oordelen dat het perspectief van de kinderen definitief bij de pleegouders ligt.