In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een minderjarige en de man die niet zijn biologische vader is. De man, die eerder de minderjarige had erkend, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 maart 2018 aangevochten, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de man niet langer de juridische vader van de minderjarige was, aangezien zijn erkenning in een eerdere procedure was vernietigd.
Het hof heeft vastgesteld dat er sinds augustus/september 2017 geen contact meer is geweest tussen de man en de minderjarige, die inmiddels bijna vier jaar oud is. Het hof oordeelde dat het verzoek van de man om een omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien de verwarrende situatie waarin de minderjarige zich bevindt met betrekking tot zijn biologische vader en de man die hij als vader heeft gekend. De moeder van de minderjarige heeft geen vertrouwen in een omgangsregeling en de spanningen tussen de man en de moeder zouden opnieuw kunnen oplaaien bij een hernieuwd contact.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die in een kwetsbare positie verkeert en niet belast dient te worden met de spanningen tussen de ouders.