Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de vennootschap 1] ,
[de holding],
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/325657 / HA ZA 17-29)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
zal de door partij B(hof: [de vennootschap 1] )
gevraagd benodigd personeel leveren en/of aangeboden werk verrichten. Hier zal i.v.m. de gemaakte afspraken minimaal 90% aan partij A toegekend worden voor de in artikel 2 genoemde periode. Partij A is vrij om derden in te schakelen om aan de behoefte van partij B te voldoen. Partij B is in kader van de gemaakte afspraken niet vrij om het aan anderen toe te kennen zolang de in artikel 2 genoemde periode van kracht is.
“de heer [de directeur van de vennootschap 1] had toegezegd [de vennootschap 2] hiervoor te zullen compenseren”(proces-verbaal van comparitie) – in het geheel niet is onderbouwd aan de hand van concrete feiten. Deze opmerking is ook zo vaag dat het hof daaraan geen consequenties kan verbinden. Daarbij komt dat een dergelijke toezegging – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet in verband kan worden gebracht met het geschrift van 10 december 2013 (3.6 hiervoor). Een dergelijke toezegging kan dan ook geen grondslag opleveren voor het gevorderde in dit geding. [appellant ] stelt nog dat [de vennootschap 2] (in verband met het ballenproject, 3.1 d hiervoor) een creditfactuur (aan [de vennootschap 1] ) heeft verzonden “op verzoek van [de directeur van de vennootschap 1] ” en
“op grond van de toezegging van [de directeur van de vennootschap 1] dat, wanneer [de vennootschap 2] de aansprakelijkheid op zich zou nemen voor de gemaakte fouten ( [de vennootschap 2] zou dan toch ter ziele gaan), [appellant ] gecompenseerd zou worden op de voet van de samenwerkingsovereenkomst d.d. 10 december 2013”(grieven, productie 1, blz. 2 onder 4 c). Ook deze stelling is onvoldoende concreet. [appellant ] heeft niet uitgelegd wat [de directeur van de vennootschap 1] concreet heeft gezegd of gedaan, waaruit [appellant ] redelijkerwijs heeft mogen opmaken dat hij aanspraak kon maken op een vergoeding. [appellant ] heeft ook niet toegelicht waar, hoe en wanneer [de directeur van de vennootschap 1] dergelijke uitlatingen zou hebben gedaan. Het hof gaat aan deze stelling van [appellant ] dan ook voorbij.
“Tot ultimo juli 2015 ben ik werkzaam geweest voor [de vennootschap 1] als office director. In die hoedanigheid heb ik eind 2014 en begin 2015, een gesprek gehad met de heer [destijds aandeelhouder van uizendburo en detachering] die destijds betrokken was bij [uitzendburo en detachering] Uitzendburo en Detachering BV. Bij die bespreking was ook de directeur van [de vennootschap 1] aanwezig, de heer [de directeur van de vennootschap 1] . Bij één van die besprekingen is een financiële compensatie ter sprake gekomen aan de heer [appellant ] met wie de heer [de directeur van de vennootschap 1] als directeur van [de vennootschap 1] de relatie enige tijd daarvoor had beëindigd. Toen dat ter sprake kwam heeft de heer [de directeur van de vennootschap 1] bevestigd aan de heer [destijds aandeelhouder van uizendburo en detachering] dat hij afspraken had gemaakt met de heer [appellant ] waaronder een financiële compensatie voor de beëindiging van de samenwerking. Hij zou dit zelf nog met de heer [appellant ] regelen wanneer een goede overdracht zou plaatsvinden. De uiteindelijke overdracht van werkzaamheden heeft uiteindelijk ook zonder problemen plaatsgevonden. (…)”
“In de loop van 2014 is [uitzendburo en detachering] uitzendburo en Detachering BV een samenwerking aangegaan met [de vennootschap 1] te [vestigingsplaats] . In het kader hiervan heb ik een gesprek gehad met Dhr [voormalig office director van de vennootschap 1] en Dhr [de directeur van de vennootschap 1] over hoe de samenwerking die we rondom eind september 2014/oktober 2014 zijn aangegaan, verliep. Tijdens het gesprek tussen mij, dhr [destijds aandeelhouder van uizendburo en detachering] , en de heren [de directeur van de vennootschap 1] en [voormalig office director van de vennootschap 1] , kwam het gesprek op de eerdere samenwerking die [de vennootschap 1] met Dhr [appellant ] had en hoe de samenwerking op een toch vervelende manier was beëindigd. Hierop heeft Dhr [de directeur van de vennootschap 1] aangegeven dat het richting [appellant ] niet helemaal fair was gegaan maar dat [de directeur van de vennootschap 1] goede afspraken had gemaakt met dhr [appellant ] om hem financieel te compenseren voor de beëindiging van de samenwerking. Hierop gaf hij aan dat hij dit zelf ging regelen met dhr [appellant ] . (…)”