Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.de stichting Stichting Pensioenfonds ABP,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
advocaat: prof. dr. E. Lutjens te Amsterdam,
2.de publiekrechtelijke rechtspersoon Academisch Medisch Centrum,
als gevoegde partij aan de zijde van ABP (art. 217 Rv),
tevens appellante in haar incidenteel hoger beroep jegens [appellante] ,
advocaat: mr. A.C. Siemons te Amsterdam,
Stichting Pensioenfonds ABP,
appellante,
hierna aan te duiden als ABP,
advocaat: prof. dr. E. Lutjens te Amsterdam,
Academisch Medisch Centrum,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als AMC,
2.Het geding in hoger beroep
in de hoofdzaakblijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] van 21 februari 2017;
- de memorie van grieven van [appellante] van 23 mei 2017;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van ABP van 1 augustus 2017;
- incidentele conclusie tot voeging van AMC aan de zijde van ABP van 10 oktober 2017;
- de rolbeslissing van het hof van 17 oktober 2017 waarbij de voeging is toegestaan;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van AMC van 28 november 2017;
- de memorie van antwoord van ABP in het incidenteel hoger beroep van AMC van 13 februari 2018;
- de memorie van antwoord, tevens herformulering van eis in principaal hoger beroep van [appellante] in het incidenteel hoger beroep van ABP van 13 maart 2018;
- de memorie van antwoord, tevens herformulering van eis in principaal hoger beroep van [appellante] in het incidenteel hoger beroep van AMC van 13 maart 2018;
- het pleidooi gehouden op 29 mei 2019, waarbij de advocaten van [appellante] , ABP en AMC pleitnotities hebben overgelegd.
in de vrijwaringblijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van ABP met grieven van 21 juli 2017;
- de memorie van antwoord van AMC van 12 september 2017.
in de hoofdzaakals
in de vrijwaringeen datum voor arrest bepaald. Het hof doet
in de hoofdzaakrecht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg in de hoofzaak en
in de vrijwaringop bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg in de vrijwaring.
in de hoofdzaakworden uitgegaan van de volgende feiten.
aanvullende FPU-suppletieregeling[was]
overeengekomen met de Ondernemingsraad’, waaraan [appellante] vrijwillig kon deelnemen (hierna: de seniorenregeling). In de brief is geschreven:
Gezien: (…)
Overeenkomst FPU-suppletie’ van 27 september 2005 overeengekomen:
overwegende dat:(…)- VUT-fonds bereid is het verschil tussen het door de werkgever in het vooruitzicht gestelde uitkeringsniveau en het uitkeringsniveau dat wordt bereikt ingevolge het FPU-reglement basisuitkering en aanvullende uitkering, namens de werkgever te betalen; (…)
suppletie werkgever’ verminderd tot nihil.
Vanzelfsprekend worden mijn extra verdienstenconform het FPU-reglement (…) verrekend met de FPU-uitkering onder vrijlating van de bijverdienmarge (…). Daar stem ik uiteraard volledig mee in. (…)
in de hoofdzaakgevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, VUT-fonds te veroordelen tot, samengevat:
1. ongedaan making van de korting van neveninkomsten over de jaren 2009 tot en met 2012 op de aanvulling van [appellante] uit hoofde van de seniorenregeling en de daarmee samenhangende nabetalingen aan [appellante] te verrichten;
2. te vermeerderen met de wettelijke rente, en
3. onder overlegging van een daartoe strekkende specificatie op straffe van een dwangsom,
in de hoofdzaaken
in de vrijwaringverder nog worden uitgegaan van de volgende feiten.
in de vrijwaringgerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Zij heeft zich
in de hoofdzaakgevoegd aan de zijde van VUT-fonds.
in de hoofdzaaken
in de vrijwaringverzocht om schorsing van de procedure (art. 225 lid 1 onder c Rv) en aangezegd tot hervatting van het geding (art. 227 Rv), waarbij zij in de plaats is getreden van VUT-fonds. [appellante] en AMC hebben hiermee ingestemd.
in de hoofdzaakde vorderingen van [appellante] jegens ABP (voorheen VUT-fonds) afgewezen en is [appellante] veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. In het
incident tot voegingzijn de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering van ABP (voorheen VUT-fonds)
in de vrijwaringis afgewezen, ook met compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in incidenteel hoger beroepéén grief aangevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis onder verbetering van gronden, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
in incidenteel hoger beroepéén grief aangevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
FPU suppletieregeling’. Volgens ABP maakt de seniorenregeling onderdeel uit van deze overkoepelende ‘
FPU suppletieregeling’ van 18 december 2007, waarin AMC een eigen regeling heeft getroffen om de doelstellingen van het meerjarige programma ‘
Meer bereiken, minder besteden’te bereiken. Onderdeel van dit programma was volgens ABP het deelproject ‘
Project Overhead’, waarvoor de seniorenregeling is getroffen.
FPU suppletieregeling’, is tussen partijen niet in geschil dat de seniorenregeling een door AMC getroffen eigen suppletieregeling is, op grond waarvan voor de groep van werknemers waar [appellante] toe behoorde een specifieke aanvulling op de FPU-uitkering werd verstrekt. [appellante] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat ABP (destijds VUT-fonds) buiten de door AMC getroffen suppletieregelingen stond en zij derhalve geen partij is bij de seniorenregeling. Tussen partijen is ook niet in geschil dat deze regeling geen overeenkomst is als bedoeld in art. 18 lid 1 van het FPU-Reglement van VUT-fonds.
In reactie op uw brief (…) kan ik u meedelen, dat het AMC geen uitzondering wenst te maken op de uitvoeringsovereenkomst van 2005 waarin is vastgelegd dat het VUT-fonds, indien van toepassing, mag korten op de werkgeversaanvulling wegens overschrijding door de betrokken ex-medewerker van de bijverdiengrens. Het AMC kan zich derhalve vinden in de korting van mevrouw [appellante] ’s uitkering in verband met neveninkomsten.” ABP heeft verder tijdens het pleidooi in hoger beroep onweersproken toegelicht dat zij, als zij meer aan [appellante] zou uitkeren dan waartoe zij op grond van de overeenkomst met AMC was gehouden, deze kosten niet kon ‘doorschuiven’ naar AMC.
Gelet op de betrokkenheid van AMC bij de procedure tegen ABP en de omstandigheid dat een beslissing ten nadele van ABP in verband met mogelijk verhaal ook AMC zou kunnen raken, had AMC belang bij de voeging in hoger beroep. Nu [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld komen ook de kosten van het incident tot voeging voor haar rekening. Het hof zal die kosten begroten op nihil, nu in tarief II een maximum wordt gehanteerd van 3 punten.