ECLI:NL:GHSHE:2019:2371

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.194.814_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging huurovereenkomst en schadevergoeding door huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin [appellant] en zijn toenmalige partner zijn veroordeeld tot betaling van huur en schadevergoeding aan [geïntimeerde]. De huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] werd aangegaan voor een periode van minimaal één jaar, maar na de ontdekking van een hennepplantage in de woning door de politie, heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst per 31 mei 2011 beëindigd. In het tussenarrest van 8 mei 2018 heeft het hof [appellant] toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de procedure heeft [appellant] zichzelf als getuige gehoord, maar zijn verklaringen werden door het hof als onvoldoende geloofwaardig beschouwd. Het hof oordeelde dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd en dat zijn grieven tegen de veroordelingen tot betaling van huur en schadevergoeding niet doel troffen. Het hof heeft de veroordeling tot betaling van € 4.410,-- aan huur over maart, april en mei 2011 vernietigd en in plaats daarvan een bedrag van € 3.015,-- toegewezen. Ook de veroordeling tot betaling van € 2.750,-- aan waardevermindering van de woning werd vernietigd. De veroordeling tot betaling van € 17.101,87 aan herstelkosten werd aangepast naar € 4.156,72. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan op 9 juli 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.194.814/01
arrest van 9 juli 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.G.J. Geerlings te Roermond,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika),
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.G.M. Nass te Gulpen,
als vervolg op het tussenarrest van 8 mei 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 4665560 / 15-12286 tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] met zijn toenmalige partner [toenmalige partner van appellant] (hierna: [toenmalige partner van appellant] ) als gedaagden gewezen vonnis van 30 maart 2016.

5.Het verdere geding in hoger beroep

5.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het voornoemde tussenarrest waarbij het hof [appellant] heeft toegelaten tot bewijslevering,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 november 2018 met bijlage, bij welke gelegenheid geen partijen en/of getuigen zijn verschenen,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 februari 2019 waarbij [appellant] in enquête één getuige heeft doen horen,
  • [geïntimeerde] heeft afgezien van contra-enquête,
  • de memorie na enquête van [appellant] ,
  • de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] met producties.

6.De verdere beoordeling

6.1.1
Het hof roept kort in herinnering dat [appellant] en zijn toenmalige partner [toenmalige partner van appellant] met ingang van 6 mei 2010 van [geïntimeerde] de woning hebben gehuurd voor minimaal één jaar tot en met 31 mei 2011. Nadat de politie op 16 februari 2011 een hennepplantage in de woning had opgerold, heeft [zaakwaarnemer] als zaakwaarnemer van [geïntimeerde] op 27 februari 2011 aangifte gedaan van vernielingen in en aan de woning, onder meer gepleegd door het openzetten van de badkamerkraan met waterschade als gevolg.
6.1.2
Dit geding betreft, kort samengevat, de bij het bestreden vonnis op inleidende dagvaarding van [geïntimeerde] uitgesproken verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 31 mei 2011 is beëindigd en de veroordeling van [appellant] en [toenmalige partner van appellant] tot betaling van
€ 4.410,-- aan huur over maart, april en mei 2011, te vermeerderen met rente,
€ 2.750,-- aan door [appellant] en [toenmalige partner van appellant] veroorzaakte waardevermindering van de woning,
€ 17.101,87 aan woning-herstelkosten door de aangebrachte hennepplantage en veroorzaakte (water)schade, te vermeerderen met rente,
€ 630,70 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met rente,
€ 528,82 ( [appellant] ) respectievelijk € 928,82 ( [toenmalige partner van appellant] ) aan proceskosten, allebei te vermeerderen met rente,
eventuele nakosten, te vermeerderen met rente.
6.2
In het tussenarrest heeft het hof al beslist dat [appellant] ontvankelijk is in hoger beroep (rov. 3.6).
Dat [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof zegt voor te leggen, is evenwel onvoldoende om een niet duidelijk gepreciseerd geschilpunt in hoger beroep (opnieuw) te laten beoordelen. [appellant] moet duidelijk maken tegen welke rechterlijke beslissingen hij opkomt, waarom hij die onjuist acht en welke bezwaren hij daartoe aanvoert.
Voor zover [appellant] verzoekt om al zijn stellingen uit de eerste aanleg te onderzoeken, stelt het hof vast dat de kantonrechter verstek tegen hem heeft verleend en dat hij toen geen standpunt heeft ingenomen. Dit hoger beroep biedt hem de mogelijkheid om dat bij memorie van grieven alsnog te doen. De eisen van een goede procesorde staan hieraan niet in de weg, nu [geïntimeerde] zich hierover voldoende heeft kunnen uitlaten.
Dat [toenmalige partner van appellant] als mede-partij uit de eerste aanleg niet in dit hoger beroep is betrokken, brengt verder mee dat de door de kantonrechter tussen [geïntimeerde] en [toenmalige partner van appellant] gegeven beslissingen buiten de grenzen van dit aan het hof voorliggende beroep liggen.
6.3.1
Met betrekking tot grief 1 (gericht tegen de uitgesproken verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 31 mei 2011 is beëindigd) heeft het hof in het tussenarrest al beslist dat -nu op [appellant] de bewijslast van dat bevrijdende verweer rust- [appellant] wordt toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de huurovereenkomst is beëindigd op 24 februari 2011. [appellant] heeft nu in enquête zichzelf als getuige doen horen. [geïntimeerde] heeft afgezien van contra-enquête. Blijkens zijn memorie na enquête meent [appellant] dat hij in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Volgens zijn antwoordmemorie na enquête meent [geïntimeerde] dat [appellant] niet in diens bewijsopdracht is geslaagd.
6.3.2
Het hof overweegt dat [appellant] partijgetuige is. Zijn getuigenverklaring komt op grond van artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omtrent het door hem zelf te bewijzen feit slechts beperkte bewijskracht toe en mag alleen bewijs in eigen voordeel opleveren als deze strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs, oftewel verder bewijs dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat het de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maakt. Dat onvolledig of verder bewijs ontbreekt hier echter. Reeds daarom treft grief 1 van [appellant] geen doel.
6.3.3
Zijn getuigenis doet eerder afbreuk aan door [appellant] ter toelichting op grief 1 ingenomen standpunten. Zo beweert [appellant] bijvoorbeeld dat [geïntimeerde] de woning eind februari 2011 al aan nieuwe huurders had verhuurd, maar dat blijkt een veronderstelling en geen door [appellant] waargenomen feit. [appellant] getuigt hieromtrent:
“Die avond ben ik rond 19:00 naar de woning teruggegaan. (…) Volgens mij woonde er toen mensen, want ik had gezien dat er een TV aan stond. Ik heb echter maar één meneer gezien en die kwam naar de voordeur toen ik aanbelde. (…) Ik weet verder niet meer wat er aan meubels binnen stond en ik heb toen verder ook geen andere mensen gezien, maar voor mij was duidelijk dat er andere mensen woonden. Ik weet niet meer wat die meneer in de voordeur van de woning tegen mij heeft gezegd, maar hij liet mij in ieder geval niet naar binnen”.
Ook de bewering dat [appellant] eind februari 2011 geen toegang meer tot de woning had omdat [geïntimeerde] de sloten van de woning had laten vervangen, blijkt -waar [geïntimeerde] dat in hoger beroep van meet af aan nadrukkelijk heeft betwist en heeft aangegeven dat de sloten van de achter- en openslaande deuren toen nog niet waren vervangen- veeleer een veronderstelling dan een door [appellant] waargenomen feit. Zo getuigt [appellant] hieromtrent:
“(…) dat ik toen overdag naar de woning [adres] in [plaats] ben gegaan. (…) Ik kon niet naar binnen, omdat er een ander slot in de voordeur bleek te zijn geplaatst. (…)
Als ik zeg dat de sloten van de woning veranderd waren, bedoel ik dat ik had vastgesteld dat het slot van de voordeur veranderd was. Andere deuren heb ik niet geprobeerd te openen. Beneden waren ook nog een garagedeur en een buitendeur, maar toen ik merkte dat het slot van de voordeur was veranderd ging ik er vanuit dat die andere ook waren veranderd”.
Ook hierom treft grief 1 van [appellant] geen doel.
6.4.1
Met grief 2 keert [appellant] zich tegen zijn veroordeling tot betaling van € 4.410,-- aan huur over maart, april en mei 2011, te vermeerderen met rente.
Voor zover [appellant] toelicht dat de huurovereenkomst niet per 31 mei 2011 maar op 24 februari 2011 is beëindigd en voortbouwt op grief 1, deelt grief 2 hetzelfde lot. Onder verwijzing naar het voorgaande treft ook deze grief in zoverre geen doel.
6.4.2
Verder beroept [appellant] zich er op dat de bij aanvang van de huur betaalde borgsom van € 1.395,-- nog in mindering hoort te komen op de over maart, april en mei 2011 verschuldigde huur. Waar [geïntimeerde] aangeeft dat die borgsom al is aangewend om herstel van de door [appellant] veroorzaakte schade te bekostigen, bevestigt [geïntimeerde] in feite dat die borgsom is betaald en mag worden verrekend. [geïntimeerde] verduidelijkt echter niet hoe hij de borgsom precies voor schadeherstel heeft aangewend en uit de onderbouwing van zijn vordering blijkt ook niet dat, en zo ja: hoe, hij die borgsom daarmee al heeft verrekend. Dit brengt mee dat het hof deze veroordeling tot een hoofdsom van € 4.410,-- aan huur over maart, april en mei 2011 zal vernietigen en onder verrekening met die € 1.395,-- zal toewijzen voor een hoofdsom van € 3.015,--. In zoverre treft grief 2 doel. Nu dat te verrekenen bedrag kleiner is dan een verschuldigde maandhuur en de rentebeslissing als zodanig verder bovendien onweesproken blijft, zal het hof de ter zake hiervan gegeven rentebeslissing echter bekrachtigen.
6.5
Met grief 3 komt [appellant] op tegen zijn veroordeling tot betaling van € 2.750,-- aan waardevermindering van de woning. Nu [appellant] nadrukkelijk toelicht dat [geïntimeerde] die waardevermindering van de woning geenszins onderbouwt en zelfs een taxatierapport ontbreekt, had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om zijn slechts algemene bewering op dit punt navolgbaar te concretiseren of adstrueren met relevante feiten of stukken. Dat [geïntimeerde] er mee volstaat om de waardevermindering vervolgens te begroten op het voornoemde bedrag is hiertoe onvoldoende. Het hof zal de veroordeling van [appellant] tot betaling van
€ 2.750,-- aan waardevermindering van de woning dan ook vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] in zoverre alsnog afwijzen. Grief 3 van [appellant] slaagt.
6.6.1
Met grief 4 bestrijdt [appellant] zijn veroordeling tot betaling van € 17.101,87 aan herstelkosten voor de woning. [geïntimeerde] baseert zijn daaraan ten grondslag liggende schadevordering op [appellant] ’s aansprakelijkheid voor de in de woning op 16 februari 2011 aangetroffen hennepplantage en voor de daarin op 26 of 27 februari 2011 opengezette badkamerkramen.
6.6.2
Voor zover [geïntimeerde] die aansprakelijkheid grondt op de bewering dat [appellant] op 26 of 27 februari 2011 de badkamerkramen heeft opengezet, rust dat uiteindelijk slechts op zijn vermoeden dat [appellant] toen de badkamerkranen zou hebben opengezet. Hoewel dat gezien de nadrukkelijke betwisting door [appellant] wel op zijn weg had gelegen, concretiseert [geïntimeerde] dat onvoldoende nader met relevante feiten of stukken en doet [geïntimeerde] in zoverre ook geen gespecificeerd bewijsaanbod. Voor zover [geïntimeerde] stelt dat [appellant] toen nog sleutels in zijn bezit had waarmee hij zich zonder braak(sporen) toegang tot de woning kon verschaffen, is dat in ieder geval onvoldoende. Dit geldt nog temeer nu in ieder geval op 26 februari 2011 tot omstreeks 21.00 uur in opdracht van zaakwaarnemer [zaakwaarnemer] nog ten behoeve van [geïntimeerde] in de woning is gewerkt.
6.6.3
Met betrekking tot de op 16 februari 2011 aangetroffen hennepplantage betwist [appellant] onvoldoende zijn aansprakelijkheid als zodanig, maar bestrijdt [appellant] met name de gestelde schade die [geïntimeerde] als gevolg daarvan zegt te hebben geleden.
6.6.3.1 Voor de geclaimde € 1.990,-- aan schilderskosten heeft [geïntimeerde] een op 26 februari 2011 gedateerde offerte van Schildersbedrijf [schildersbedrijf] overgelegd. Na betwisting stelt [geïntimeerde] dat hij die € 1.990,-- ook echt aan schilderskosten in de beschadigde kamers waar de hennepplantage was, heeft betaald. Dit vindt steun in een door [geïntimeerde] overgelegde factuur van Schildersbedrijf [schildersbedrijf] van 13 mei 2011, die blijkens de in rekening gebrachte bedragen voortbouwt op de aanvankelijke offerte. Die factuur vermeldt een in rekening gebracht bedrag van € 2.105,79 voor schilderwerk binnen met meerwerk buiten en betreft voor een bedrag van € 1.990,-- het schilderwerk binnen inclusief btw. Het hof oordeelt deze geclaimde € 1.990,-- toewijsbaar.
6.6.3.2 [geïntimeerde] claimt € 897,51 aan slaapkamervloerschade, € 1.800,14 aan kantoorvloerschade en € 654,50 aan schuur- of lakkosten vloer en overlegt hiertoe drie op 1 maart 2011 gedateerde offertes van [parket service] Parket Service. Ondanks dat [appellant] nadrukkelijk betwist dat die kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt, volstaat [geïntimeerde] slechts met de (te) abstracte bewering dat hij deze geoffreerde bedragen aan schilderskosten ook heeft betaald. Deze kosten zijn reeds vanwege het ontbreken van de benodigde nadere onderbouwing of adstruering niet toewijsbaar.
6.6.3.3 Voor de door [geïntimeerde] geclaimde € 833,-- aan [containers] containers heeft [geïntimeerde] een op 26 februari 2011 gedateerde factuur van [transport] Transport overgelegd. Die factuur vermeldt dat daarbij kosten in rekening zijn gebracht voor het afvoeren van huisraad. Na de door [geïntimeerde] gegeven verduidelijking dat het voornamelijk de afvoer van overgebleven materialen van de hennepplantage betrof, oordeelt het hof deze geclaimde
€ 833,-- onvoldoende weersproken en toewijsbaar.
6.6.3.4 [appellant] betwist nadrukkelijk de door [geïntimeerde] geclaimde € 1.275,-- aan opruimkosten, de geclaimde € 120,-- aan stratenmakerskosten, de geclaimde € 844,-- aan schoonmakerskosten, de geclaimde € 350,-- aan timmermanskosten en de geclaimde € 50,-- aan kosten brievenbus. Hoewel het gezien die verschillende betwistingen op de weg van [geïntimeerde] had gelegen de benodigde nadere onderbouwing of adstruering met relevante feiten of stukken te verschaffen, ontbreekt deze steeds en volstaat [geïntimeerde] voor al die kosten met slechts een (te) vage of algemene toelichting en bewering dat die kosten steeds de genoemde bedragen hebben bedragen. Al hierom zijn deze kosten niet toewijsbaar.
6.6.3.5 Met betrekking tot de geclaimde € 800,-- aan kosten [elektra] Elektra verduidelijkt [geïntimeerde] na betwisting nader dat vanwege de ontmantelde hennepplantage in kamers de elektra gecontroleerd en gerepareerd moest worden, waarbij het ging om contactdozen, lampen en bedradingen. Dit vindt steun in een door [geïntimeerde] overgelegde factuur van [elektra] , gedateerd op 29 maart 2011. Die factuur vermeldt een in rekening gebracht bedrag van € 806,07 voor diverse lampen, diverse elektra materialen en een inbouw magnetron. Het hof oordeelt deze geclaimde € 800,-- toewijsbaar.
6.6.3.6 [geïntimeerde] claimt verder € 250,-- aan kosten voor nieuwe lampen/matten,
€ 175,-- aan planten, € 150,-- aan waterpomphuur, € 704,-- aan huur hetelucht, € 200,-- aan kosten buitenschilder, € 100,-- aan heraansluitingskosten Enexis, € 2.250,-- voor 5-meter-klerenkasten, € 225,-- voor twee badkamerkasten, € 125,-- voor een opbergkast, € 2.250,-- voor een kantoormeubel, € 25,-- aan openhaardgereedschap, € 25,-- aan boekenplanken,
€ 225,-- aan gordijn(stang)kosten, € 75,-- aan traphekken en € 175,-- aan deuren met sluitwerk. Hoewel dat gezien de betwistingen ervan op zijn weg had gelegen, volstaat [geïntimeerde] voor al die kosten met slechts een (te) vage of algemene toelichting en bewering dat die kosten steeds de genoemde bedragen hebben bedragen. Met name ontbreekt steeds de benodigde nadere concretisering of adstruering met relevante feiten of stukken, zodat al deze kosten reeds vanwege het ontbreken daarvan niet toewijsbaar zijn.
6.6.3.7 Voor de geclaimde € 533,72 aan sloten legt [geïntimeerde] een op 24 februari 2011 gedateerde factuur van Allround Klussenbedrijf [allround klussenbedrijf] over. [geïntimeerde] licht toe dat de sleutels van de woning niet werden ingeleverd, zodat hij sloten moest laten verangen voor de hierbij gefactureerde kosten. Het hof oordeelt deze geclaimde € 533,72 onvoldoende weersproken en toewijsbaar.
6.6.4
Het voorgaande brengt het hof ertoe om de uitgesproken veroordeling van [appellant] tot betaling van € 17.101,87 aan herstelkosten voor de woning te vernietigen en hem te veroordelen tot betaling van (€ 1.990,-- + € 833,-- + € 800,-- + € 533,72 =) € 4.156,72 aan herstelkosten voor de woning. Alleen in zoverre slaagt grief 4.
6.7.1
Met grief 5 keert [appellant] zich tegen zijn veroordeling tot betaling van € 630,70 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten en proceskosten, allebei te vermeerderen met rente.
Nu [geïntimeerde] aangeeft vanwege onbekendheid met diens nieuwe woon- en/of verblijfplaats niet met [appellant] te hebben kunnen corresponderen, stelt [geïntimeerde] geen werkzaamheden die voor afzonderlijke vergoeding door [appellant] in aanmerking kunnen komen en zal het hof de uitgesproken veroordeling van [appellant] tot betaling van € 630,70 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten vernietigen. In zoverre treft grief 5 doel.
Als de in eerste aanleg overwegend in het ongelijk gestelde partij is [appellant] door de kantonrechter terecht in de proces- en nakosten veroordeeld, zodat het hof de veroordeling van [appellant] tot betaling van proces- en nakosten zal bekrachtigen. De daarvoor door de kantonrechter gegeven rentebeslissingen zijn niet afzonderlijk weersproken en zullen ook worden bekrachtigd. In zoverre faalt grief 5.
6.8
Nu partijen geen concrete feiten te bewijzen aanbieden die tot een ander oordeel kunnen leiden, wordt niet toegekomen aan (verdere) bewijslevering. Het hof komt tot de slotsom dat het bestreden vonnis alleen moet worden vernietigd voor zover dit tussen [geïntimeerde] en [appellant] is gewezen en [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling van
€ 4.410,-- aan huur over maart, april en mei 2011, € 2.750,-- aan door [appellant] en [toenmalige partner van appellant] veroorzaakte waardevermindering van de woning, € 17.101,87 aan woning-herstelkosten door de aangebrachte hennepplantage en veroorzaakte (water)schade en
€ 630,70 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten. Opnieuw rechtdoend zal het hof [appellant] in zoverre veroordelen tot betaling van € 3.015,-- aan huur over maart, april en mei 2011 en € 4.156,72 aan woning-herstelkosten door de aangebrachte hennepplantage en veroorzaakte (water)schade en het hof zal het tussen [geïntimeerde] en [appellant] gewezen bestreden vonnis voor het overige bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep tussen de over en weer in het ongelijk te stellen partijen compenseren zodat iedere partij de eigen kosten in hoger beroep draagt. Het hof beslist als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis, maar alleen voor zover dit tussen [geïntimeerde] en [appellant] is gewezen en [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van
€ 4.410,-- aan huur over maart, april en mei 2011,
€ 2.750,-- aan door [appellant] en [toenmalige partner van appellant] veroorzaakte waardevermindering van de woning,
€ 17.101,87 aan woning-herstelkosten door de aangebrachte hennepplantage en veroorzaakte (water)schade,
€ 630,70 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten,
en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van
€ 3.015,-- aan huur over maart, april en mei 2011,
€ 4.156,72 aan woning-herstelkosten door de aangebrachte hennepplantage en veroorzaakte (water)schade,
bekrachtigt het beroepen vonnis voor zover dit tussen [geïntimeerde] en [appellant] is gewezen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 juli 2019.
griffier rolraadsheer