De moeder voert in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan.
In haar eerste grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte [kinderdagverblijf] Kinderdagverblijf niet als informant heeft aangemerkt. Uit de door het kinderdagverblijf verstrekte informatie volgt immers dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt, op sommige vlakken zelfs bovengemiddeld. Anders dan [instelling] heeft aangegeven wordt er door het kinderdagverblijf betwist dat met hen contact is opgenomen over de eet - en drinkgewoontes van [minderjarige] . Ook is er geen andere informatie uitgewisseld.
Het kinderdagverblijf heeft een positief beeld van de moeder en [minderjarige] . Zij zagen in [minderjarige] een heel vrolijk kind dat zich goed ontwikkelde op alle vlakken en dat juist aan de mollige kant was. De rechtbank is derhalve onvoldoende geïnformeerd.
Verder stelt de moeder in haar tweede grief dat er geen sprake is van ondervoeding van [minderjarige] . Dit volgt uit geen enkel stuk. Ook het kinderdagverblijf weerspreekt dit, en is er geen melding geweest vanuit het consultatiebureau.
In haar derde grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , dat er zorgen zijn over de gezondheid en dat er sprake is van ondervoeding en uitdroging die hebben geleid tot een ziekenhuisopname.
De moeder benadrukt dat de dehydratie een gevolg was van overgeven en diarree. De uitdroging van [minderjarige] is echter geen constant gegeven en van ondervoeding is al helemaal geen sprake.
Verder wijst de moeder erop dat het kinderdagverblijf niet is geïnformeerd door [instelling] over de ziekenhuisopname van [minderjarige] en dat er in het raadsrapport geen informatie uit het ziekenhuis is opgenomen. Gelet op het feit dat [minderjarige] gewend was aan borstvoeding en dat dit door de uithuisplaatsing is gestopt, ligt het voor de hand dat zij begeleiding nodig had bij het eten en drinken.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat de moeder niet leerbaar is en gegeven adviezen niet heeft kunnen vasthouden. In haar vierde grief (in het beroepschrift als grief 3 weergegeven) betwist de moeder uitdrukkelijk dat zij niet voldoende alert en leerbaar is. Vanuit het kinderdagverblijf is immers aangegeven dat de moeder juist open stond om te leren, vragen stelde en de informatie die zij kreeg opvolgde. Het kinderdagverblijf herkent derhalve niet het beeld dat van de moeder door [instelling] wordt geschetst.
Tot slot stelt de moeder - in haar vijfde grief (in het beroepschrift als grief 4 aangeduid) - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen andere mogelijkheden zijn dan een plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin.
Hoewel het de wens van de ouders is om een gezin te vormen, is dit door externe omstandigheden niet mogelijk geweest. De vader woont in [woonplaats] en moet eerst zijn inburgeringsexamen doen. De vader en moeder willen samen voor [minderjarige] zorgen. Naar de rol van de vader is niet goed gekeken. Bovendien is het op dit moment onmogelijk om te zien hoe de vader en de moeder samen voor [minderjarige] zorgen als [minderjarige] in een pleeggezin zit. Er is verder gekozen voor een geheime plaatsing en de ouders zien [minderjarige] slechts één keer per week. Het verzoek van de moeder om de frequentie uit te breiden is afgewezen.
Gelet op haar leeftijd, de borstvoeding die nog in afbouw was en de hechtingsfase waarin zij zit en het feit dat alle bekende figuren zijn weggevallen, is de uithuisplaatsing traumatisch voor [minderjarige] . Het kinderdagverblijf is bereid om [minderjarige] , indien nodig vijf dagen per week en 51 weken per jaar op te vangen en te monitoren. Niet is onderzocht of een weekendplaatsing in een pleeggezin voor [minderjarige] niet voldoende zou zijn indien zij door de week opgevangen wordt in het kinderdagverblijf.
Dat [instelling] geen zicht heeft op het netwerk van de moeder betekent niet dat zij geen netwerk hebben. De moeder heeft familie in [plaats 1] en de vader een broer in [plaats 2] .
3.5.1.Ter zitting is hier door de moeder - kort samengevat - aan toegevoegd dat het onderzoek door de GI zich alleen op de rol van de vader richt. De ouders hebben slechts één uur per week contact met [minderjarige] . Zij worden tijdens deze momenten echter niet geobserveerd.
De moeder herhaalt dat er door de raad ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij het kinderdagverblijf en bij het consultatiebureau wat betreft de gezondheid van [minderjarige] . De raad is alleen op informatie van [instelling] afgegaan, welke informatie bovendien niet verder is geverifieerd. De moeder is daarom van mening dat het onderzoek van de raad onzorgvuldig, eenzijdig en onvolledig is.
Een ondertoezichtstelling biedt volgens haar voldoende gelegenheid tot hulp en nader onderzoek. Van een acute dreiging is geen sprake en het onderzoek dient plaats te vinden in de situatie dat [minderjarige] bij de moeder is. Tot slot verzoekt de moeder het hof om een deskundige ex artikel 810a lid 2 Rv te benoemen, omdat de relevante feiten en omstandigheden niet goed zijn onderzocht.