Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De ouders, appellanten in deze procedure, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 februari 2019 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van zes maanden werd verlengd. De ouders stellen dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en dat zij in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken in deze procedure, maar verscheen niet ter zitting. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 6 juni 2019 gehouden, waarbij de ouders en de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) zijn gehoord. De ouders hebben hun bezwaren tegen de uithuisplaatsing toegelicht, waarbij zij hun bereidheid om samen te werken met de hulpverlening benadrukken. De GI heeft echter betoogd dat de ouders onvoldoende pedagogische vaardigheden hebben en dat de kinderen in een veilige en gestructureerde omgeving moeten opgroeien. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen is. De ouders hebben niet aangetoond dat er nieuwe ontwikkelingen zijn die een wijziging van de situatie rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] tot 17 oktober 2019.